Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs Nijmegen


ArchiefvormerCommissie van Toezicht op het Lager Onderwijs Nijmegen
Andere namenPlaatselijke Schoolcommissie (Lager Onderwijs)
Archief42 Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
Datering1858-1920
PlaatsNijmegen (1858-1920)
Algemene contextOp 13 augustus 1857 stelde de Tweede Kamer de wet tot regeling van het lager onderwijs vast, de opvolger van de Schoolwet van 1806. De herziene wet schreef een vakkenpakket voor en beperkte het maximum aantal leerlingen per onderwijzer. Artikel 64 stelde dat plaatselijke schoolcommissies toezicht zouden houden op alle scholen in de gemeente waar lager onderwijs werd gegeven.
In een circulaire van Gedeputeerde Staten van Gelderland werden de gemeentebesturen uitgenodigd om leden van de plaatselijke schoolcommissies te benoemen, zodat deze commissies per 1 januari 1858 konden functioneren.
GeschiedenisOp 17 december 1857 was de installatie van de leden van de Nijmeegse schoolcommissie.
De commissie vergaderde meestentijds onregelmatig, met tussenpozen van een week tot enkele maanden. In enkele perioden werd maandelijks vergaderingen belegd. Deze vonden plaats in het raadhuis. Op 15 december 1920 was laatste vergadering en op 1 januari van het volgend jaar trad de commissie automatisch af, dit ingevolge een bepaling uit de Lager Onderwijswet van 1920.
Functies, beroepen of activiteitenBij wet waren de taken van de commissie vastgelegd: toezicht houden op alle scholen in de gemeente waar lager onderwijs werd gegeven en ervoor zorgen dat de verordeningen door de scholen werden nagekomen. Daartoe diende de commissie of een afvaardiging daarvan twee maal per jaar elke school te bezoeken. De kwaliteit van de onderwijzers, het aantal leerlingen en de staat van het onderwijs moesten worden bijgehouden. Jaarlijks diende de commissie vóór 1 maart aan de raad verslag uit te brengen over de toestand van het onderwijs in de gemeente en een afschrift te zenden aan de districtsschoolopziener. Waar nodig dienden de leden bijstand te verlenen aan onderwijzers.
Structuur of genealogieDe commissie bestond uit drie leden onder voorzitterschap van een raadslid en aangevuld met een secretaris. De leden werden gekozen voor een periode van vier jaar en jaarlijks trad één lid af, dat herbenoemd kon worden.
Bron(nen)Gemeenteverslag 1858, p. 59-63.
Staatsblad 1857, no. 103.