Weversambt


ArchiefvormerWeversambt
Andere namenLinnenweversgilde
Archief299 Weversambt Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
Datering1499-1818
PlaatsNijmegen
Algemene contextIn de late middeleeuwen verenigden de stedelijke beoefenaars van beroepen zich in groepen, de zogenoemde gilden en ambachten. Dankzij de gilden waren de beroepen en de geleverde kwaliteit beschermd – er was nauwelijks concurrentie mogelijk door mensen van buiten de stad. Een leerling werd, na goedkeuring door het gilde en meestal tegen betaling, bij een gildelid in de praktijk opgeleid. Als hij de status van gezel had bereikt werkte de leerling een aantal jaren in dienst van zijn meester. Na het afronden van een meesterproef kon hij zich meester noemen. Aan toetreding tot een gilde werden diverse eisen gesteld, zo moest een gildelid het Nijmeegse burgerrecht bezitten. Onder anderen Joden en (vanaf 1592) katholieken waren lange tijd uitgesloten.

Het stadsbestuur had zeggenschap over de gilden: het keurde onder andere de reglementen goed en stelde vast hoeveel leden elk gilde mocht tellen. Anderzijds hadden de gilden ook politieke macht. De leden van de belangrijkste gilden vormden samen het Sinter Claesgilde. Zes tot acht vertegenwoordigers hieruit, de Claesmeesters, controleerden het stadsbestuur en mochten voordrachten doen voor de raad. Na de Reductie van Nijmegen werd het Sinter Claesgilde in 1592 buitenspel gezet.
GeschiedenisOver het weversambt in Nijmegen is niet veel bekend. Volgens H.D.J. van Schevichaven worden in 1428 al provisoren van het Weversambt genoemd in bronnen, mogelijk bestond het ambt al in 1359. Verder blijkt uit de ambtsbrief dat kinderen slechts de helft van het bedrag hoefden te betalen om toegelaten te worden als gezel, waarmee het weversambt een uitzondering was in de Nijmeegse gilden. Een wever mocht maximaal drie weefgetouwen in huis hebben. Sint-Severus was de patroonheilige van de wevers.

Vooral in de veertiende en vijftiende eeuw bloeide de productie van laken (‘gewand’) op. Aan de Grote Markt verrees in de veertiende eeuw zelfs een speciale hal voor de verkoop van laken: de lakenhal of ‘Gewandhuis’. Eind vijftiende eeuw verplaatste de lakenhandel zich vooral naar Holland. De wevers in Nijmegen legden zich daarna tot in de achttiende eeuw veelal toe op linnen. Er waren ook pellenwevers (zij maakten doeken, kleden of tapijten) en tikewevers (overtrekken voor kussens).

In 1499 stelde de raad van de stad (nieuwe) regels op voor het ambt.

Het gilde schonk in midden zeventiende eeuw een kroonluchter aan de St. Stevenskerk. Op de schildjes bovenop prijkt een schietspoel met kroon.

In 1798, in de Bataafs-Franse tijd, werden de gilden voor het eerst opgeheven, later werden ze meermalen hersteld en opnieuw opgeheven. Ze verdwenen in Nederland definitief in 1818. De fondsen en bezittingen van de voormalige gilden werden bij Koninklijk Besluit van 1820 geliquideerd: ze kwamen toe aan de stadsbesturen. De gemeente Nijmegen benoemde vervolgens commissarissen voor het beheer van de fondsen en bezittingen.
Functies, beroepen of activiteitenHet behartigen van de belangen van de leden van het gilde, het doorgeven en binnen het gilde behouden van vakkennis en kwaliteit.
Bron(nen)Ach lieve tijd. Twintig eeuwen Nijmegen en de Nijmegenaren, Zwolle, 1986.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Gilde_(beroepsgroep), gezien 8 juli 2021.
Klep, P.M.M., ‘De economische en sociale ontwikkeling in de Nieuwe Tijd’, in: Nijmegen, Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Middeleeuwen en Nieuwe tijd, Nijmegen, 2005.
Regionaal Archief Nijmegen, 185 Gemeentearchivaris H.D.J. van Schevichaven over de geschiedenis van Nijmegen (1802) 1841-1918 (1919), inventarisnummer 63.