Gemeentepolitie Nijmegen


ArchiefvormerGemeentepolitie Nijmegen
Andere namenGempo Nijmegen
Archief85 Gemeentepolitie Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
Datering1811-1994
PlaatsNijmegen, Grote Markt 27 (1865-1913)
Nijmegen, Valkhof 10 (1913-1944)
Nijmegen, Daalseweg 293 (1944-1944)
Nijmegen, Groenestraat 121-123 (1944-1944)
Nijmegen, Molenstraat 41 (1945-1968)
Nijmegen, Mariënburg 30 (1968-1993)
Nijmegen, Korte Burchtstraat 20 (1810-1865)
Algemene contextVan een politie in Nijmegen is zeker al sprake aan het eind van de zestiende eeuw. De ‘policiemeister’, aangesteld door het stadsbestuur, was toen belast met het houden van toezicht op de naleving van overheidsmaatregelen. Met de inlijving van Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk in 1810 kreeg Nederland met een centralistisch bestuur en eenheidswetgeving te maken. Op 25 maart 1811 werd in het gehele keizerrijk een centraal politiesysteem ingevoerd. De plaatselijk politiechef of ‘commissaire’ werd sindsdien door de staat benoemd. Na de aftocht van de Fransen werd met verschillende Koninklijke Besluiten een nieuwe politieorganisatie opgezet, die centralistisch van opzet bleef. Vanaf eind 1813 stond de politie onder het gezag van de burgemeester, maar het was de koning die de plaatselijke politiecommissaris benoemde.
GeschiedenisUit onvrede over het feit dat de Kroon de hoogte van het salaris van de commissaris vaststelde terwijl de gemeente dat uitkeerde, stelde de gemeente Nijmegen in 1819 zelf een schout aan. Deze moest direct verantwoording afleggen aan het de burgemeesters en pas daarna aan de commissaris. De schout bleef tot in 1842 in functie.

Naar aanleiding van de Gemeentewet van 1851 werd in 1856 de eerste Algemene Politieverordening (APV) in Nijmegen vastgesteld.

De huisvesting van het politiebureau was lange tijd een probleem. Aanvankelijk diende de woning van de commissaris als ‘hoofdbureau’ en was er een ruimte op het stadhuis voor een van de weinige agenten die in de stad werkzaam waren. Elders aan de Burchtstraat was een permanent bemand wachtlokaal. In 1865 kreeg de politie een eigen kantoor in enkele ruimten van het Waaggebouw aan de Grote Markt.
Eind negentiende eeuw besloot het stadsbestuur verspreid over de stad wachtposten te plaatsen. Nadat de eerste in 1888 aan het Keizer Karelplein was verrezen volgden politiewachten in het stadhuis op Korte Burchtstraat 20 (1893), op Waalkade 9 (rond 1895) op Sloetstraat 12 (1898) en aan de Daalseweg (1899, eerst op nummer 5, later op nummer 124 en 108). In Hees, Hatert en Neerbosch en in het buitengebied stonden veldwachterswoningen, waarvan die aan de Koninginnelaan 1 in 1905 tot politiewacht werd verbouwd.

Een zelfstandig hoofdbureau kreeg de Nijmeegse politie voor het eerst in 1913. Hiervoor werd de Waalkazerne aan het Valkhof verbouwd.

De rol van de politie tijdens de Tweede Wereldoorlog was ambigu. Onder A.J.M. van Dijk, een fanatieke NSB’er die in september 1941 tot commissaris werd benoemd, werden harde maatregelen van de Duitse bezetter doorgevoerd, waaronder het uitvoeren van razzia’s. Van Dijk werd op 8 juli 1943 neergeschoten door verzetsman Henk Romeijn en overleed later dat jaar aan zijn verwondingen. Anderzijds was er ook onder het politiepersoneel een verzetsgroep die met gevaar voor eigen leven de bezetter tegenwerkte.

Het hoofdbureau van politie brandde op 2 oktober 1944 uit als gevolg van Duitse beschietingen op het al bevrijde Nijmegen. Vrijwel het gehele archief ging bij die brand verloren. Tijdelijk werden noodbureaus ingericht in de NIMCO-schoenfabriek aan de Daalseweg/Tooropstraat en in de chocoladefabriek van Van Dungen aan de Groenestraat.

Na de bevrijding moest het politiekorps, waarvan in de oorlog 22% NSB-er was geweest, worden gezuiverd. Ongeveer een derde van de medewerkers werd op non-actief gesteld. De zelfstandig opererende Politieke Recherche Afdeling (PRA) rondde de zuivering medio 1948 af.

Begin 1945 werd er in een deel van het Oud-Burgeren Gasthuis aan de Molenstraat een hoofdbureau van politie gevestigd. De bedoeling was hier tijdelijk onderdak te vinden, maar pas in 1968 zou de politie naar een nieuw pand aan het Mariënburg verhuizen.

Onder leiding van commissaris F.P.M. P(er)rick (1954-1976, vanaf 1956 hoofdcommissaris) kwam de nadruk te liggen op de Surveillance- en Bewakingsdienst en de Verkeerspolitie, de afdelingen die het meeste de gevolgen van de groeiende stedelijke gemeenschap ondervonden. Er werd strenger opgetreden tegen verkeersovertredingen en nieuwe opsporingsmethoden, zoals de bloedtest op alcohol, werden geïntroduceerd.

In de tweede helft van de jaren zestig verschoof zowel lokaal als landelijk de aandacht van de politie naar de openbare orde. Nijmegen werd geconfronteerd met studentendemonstraties, faculteitsbezettingen, toenemend druggebruik onder jongeren, de eerste woningkraken en de opkomst van raamprostitutie. Ook nam vanaf eind jaren zestig de criminaliteit toe. In de jaren tachtig gold Nijmegen als de tweede criminele stad van het land. De recherche besteedde steeds meer tijd aan zware criminaliteit als roof- en bankovervallen en serie-inbraken.

Reorganisaties volgden in de jaren tachtig. De stad werd vanaf 1983 verdeeld in drie districten, waarvoor de gemeentepolitie in de tweede helft van de jaren tachtig twee districtsbureaus liet bouwen, aan de Muntweg 209 en aan de Van Schuylenburgweg 20.

De Politiewet 1993 regelde dat de gemeentepolitiekorpsen en de regionale districten van de rijkspolitie per 1 april 1994 samengingen in 25 politiekorpsen. De Nijmeegse gemeentepolitie ging toen op in het regionaal politiekorps Gelderland-Zuid.
Functies, beroepen of activiteitenIn de negentiende eeuw was het takenpakket van de politie zeer divers: de politie was belast met de handhaving van orde en veiligheid met het houden van toezicht op de vreemdelingenwetgeving en op het opvolgen van de gemeentelijke verordeningen. Zo functioneerde de commissaris van politie onder meer als controleur van etenswaren, als marktmeester en als toezichthouder op het schoonhouden van de straten.
Vooral in de twintigste eeuw nam haar rol als toezichthouder op de verkeersveiligheid toe.
Structuur of genealogieDe burgemeester droeg als oppertoezichthouder bij de politie de verantwoordelijkheid voor wetshandhaving, ordehandhaving en hulpverlening. Hij benoemde al het politiepersoneel, met uitzondering van de commissaris die vanaf 1810 door de koning werd benoemd. De raad keurde de algemene voorschriften van politie goed.

In 1824-1825 kwamen er nieuwe regeringsreglementen voor de inrichting van het lokaal bestuur. Voor de politie betekende dit dat het college van Burgemeester en Wethouders het recht kreeg personen aan de koning voordroeg die zij geschikt achtte voor het ambt van de politiecommissaris. In de Gemeentewet van 1851 werden de samenstelling en inrichting van de politie vastgelegd. De politie stond nu onder bevel van de burgemeester.

Onder de politiecommissaris, het diensthoofd, vielen midden negentiende eeuw ongeveer vijf politieagenten en de stedelijke nachtwakers, de zogenoemde stadsklapperlieden. In 1850 waren dit er tien. Zij stonden onder leiding van een oppernachtwaker. De commissaris werkte verder samen met de zeven wijkmeesters die in de vestingstad (vier) en in de dorpen Hees, Hatert en Neerbosch toezicht hielden op de bewoning van huizen. In deze dorpen vertegenwoordigden de veldwachters de gemeentelijke politie. Tot 1902 waakten vanaf de St. Stevenstoren twee torenwachters over de stad.

Na een reorganisatie en uitbreiding bestond het politieapparaat in 1876 uit de commissaris, een inspecteur, twee agenten eerste klas, tien agenten tweede klas, tien agenten derde klas, een chef-veldwachter, drie veldwachters en twee torenwachters. Met de stad breidde de gemeentepolitie zich flink uit in het laatste kwart van de negentiende en het eerste kwart van de twintigste eeuw. In 1918 telde het politiekorps al 138 leden. De top van de dienst werd in dat jaar uitgebreid met onder de commissaris een hoofdinspecteur en daaronder een inspecteur eerste klasse en vier inspecteurs tweede klasse.

Eind jaren twintig en begin jaren dertig werd het apparaat uitgebreid met nieuwe afdelingen: de kinderpolitie, zedenpolitie, vreemdelingendienst en verkeerspolitie.

Eind jaren dertig telde de gemeentepolitie 150 medewerkers, in de Tweede Wereldoorlog waren het er rond de 170. Tijdens de Duitse bezetting deden zich enkele organisatieveranderingen voor. De luchtbeschermingsdienst kwam snel na de Duitse inval in mei 1940 onder de politie te vallen – later ontwikkelde de afdeling zich weer tot een eigen dienst. De gemeenteveldwacht werd afgeschaft in december 1942 en in maart 1943 kreeg de politie een militaire hiërarchie, waardoor onder andere de commissariaten werden opgeheven en de rol van de burgemeester als hoofd van politie werd ingeperkt. De organisatie bestond vanaf maart 1943 uit de recherche en de ‘algemeene politie’, onderverdeeld in een uitvoerende dienst (met de afdelingen economische dienst en kinderpolitie), bestuursdienst, brandweer en luchtbeschermingsdienst.

De naoorlogse politie was verdeeld in de Algemene Dienst en de Gemeentelijke Dienst. Onder de Algemene Dienst ressorteren de Vreemdelingendienst, Administratie, Opleiding en Werving, Sociale Personeelsaangelegenheden, Post en Telex. De Gemeentelijke Dienst bestond uit de Straat- en Verkeerspolitie, de Recherche met de Zedenpolitie, de afdelingen Bijzondere Wetten en Economische Dienst, de Kinderpolitie (na 1976 Jeugd- en Zedenpolitie genoemd) en (van januari tot juli 1948) de Politieke Recherche Afdeling (PRA).

In de tweede helft van de jaren veertig werkten er iets meer dan tweehonderd mensen bij de Nijmeegse politie, daarna daalde het aantal. In de jaren vijftig telde het korps circa 180 leden. In de afgelegen delen van de stad werkte de zogenoemde Buitendienst, die in 1952 bestond uit een brigadier, twee hoofdagenten en drie agenten – in feite de opvolgers van de vooroorlogse veldwachters.

De functie van hoofdcommissaris (naast die van commissaris) werd in 1956 ingevoerd. Vanaf 1959 bestond de politie uit de Algemene Dienst, de Justitiële Dienst en de Administratieve Dienst (vanaf 1979 de Beheersdienst). De eerste omvatte de afdeling Surveillance- en Bewakingsdienst, de afdeling Verkeer, de afdeling Bijzondere Diensten, het bureau Bijzondere Wetten, het bureau Gevonden Voorwerpen en het bureau Voorkoming Misdrijven. De Justitiële Dienst bestond uit de afdeling Recherche, het bureau Zedenpolitie, de afdeling Kinderpolitie en de afdeling Technische Opsporing.

De Vreemdelingen- en Inlichtingendienst was geen onderdeel meer van de Algemene Dienst, maar viel rechtstreeks onder de korpschef.
De in 1952 opgerichte reservepolitie viel vanaf 1960 onder de Algemene Dienst. Vanaf de jaren vijftig steeg het aantal medewerkers tot ongeveer 250 leden eind jaren zestig.

De sterke naoorlogse groei van de stad (Heseveld, Brakkenstein, Hatert, Neerbosch-Oost en het nieuwe stadsdeel Dukenburg) vroeg om meer decentralisatie. In 1967 ging het bureau Rayondienst, waarin de bestaande buitendienst werd ingepast, van start. Het nieuwe bureau begon met zeven politieambtenaren verdeeld over twaalf rayons. Het aantal rayons breidde zich geleidelijk aan uit tot vijftien in 1976. Begin jaren tachtig vielen ongeveer 350 man personeel onder de hoofdcommissaris, van wie de titel midden jaren tachtig werd vervangen door ‘korpschef’.

Lijst van (hoofd)commissarissen:
1810-1813 Duchauffour
1813-1824 F. Stoltenhof
1825-1855 J.M. Eveneder
1855-1861 G.M. Koentz
1861-1865 A. Beydals
1865-1897J. Witt
1898-1926 J. de Fouw
1926-1933 E.G.A.H. Alard
1934-1936 S.W.J. van der Marck
1937-1941 J.T. Veltman
1941-1943 A.J.M. van Dijk
1943-1944 J.P.I. van Aperen
1944 P.C. Versloot
1946-1954 J.T. Veltman
1954-1976 F. P(er)rick
1976-1984 W.H.G. Hetterscheid
1984-1993 J.J.T. Stoutjesdijk
Bron(nen)Dongelmans, M.J., ‘Acht eeuwen politie in Nijmegen’, Walburg Pers, Zutphen, 1993.
Gruppelaar, L., ‘Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen 1816-1851. Voorlopige versie’, Gemeentearchief Nijmegen, 1994.
Gruppelaar, L., ‘Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen 1851-1919’, Gemeentearchief Nijmegen, 1994.
Gruppelaar, L., ‘Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen 1919-1945. Voorlopige versie’, Gemeentearchief Nijmegen, 1995.
Nabuurs, N., ‘Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen 1945-1984’, Gemeentearchief Nijmegen, 1996.
Schimmel, J.A. en J.H. Eilander, ‘De Nijmeegse politie 1810-1968’, Nijmegen, 1968.