Stichting voor Paedologische Instituten en Orthopaedische Inrichtingen in Nijmegen / Ubbergen


ArchiefvormerStichting voor Paedologische Instituten en Orthopaedische Inrichtingen in Nijmegen / Ubbergen
Andere namenPaedologisch Instituut St. Joseph (P.I.)
Sint Maartenskliniek
Archief1022 Paedologisch Instituut St. Joseph te Nijmegen / Ubbergen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
Datering1934-1996
PlaatsNijmegen
Nijmegen, Hengstdal 3
Ubbergen, Rijksstraatweg
Algemene contextHet P.I. was bestemd voor kinderen met complexe stoornissen die zich uiten in gedrag, in hun leervermogen of in de opvoeding.
Het woord paedologie (van het Griekse paidos = kind) stamt uit het einde van de negentiende eeuw en betekent de wetenschappelijke studie van kinderen op een empirische en multidisciplinaire manier en met een praktisch doel. Onderzoekers van diverse pluimage observeerden gedrag van kinderen, waarover tot dan toe nog niets systematisch was geboekstaafd. Hiermee wilden ze onderwijzers en andere professionele opvoeders van dienst zijn. Het eerste Nederlandse Paedologisch Instituut werd in 1931 opgericht door de gereformeerde pedagoog J. Waterink. Dit P.I. was gelieerd aan de Vrije Universiteit.
GeschiedenisOp 13 april 1934 werd de Stichting voor Paedologische Instituten en Orthopaedische Inrichtingen in Nijmegen / Ubbergen opgericht . De eerste kinderen arriveerden op 11 augustus 1936, terwijl de officiële opening op 16 oktober van dat jaar plaats vond. De instellingen werden bekend als Paedologisch Instituut St. Joseph (P.I.) en de Sint Maartenskliniek. Hun beider adres was (en is) Hengstdal 3.
Tot 1991 hebben P.I. en Sint Maartenskliniek hetzelfde bestuur gehad. Ze gingen uit elkaar omdat de Sint Maartenskliniek toen met het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis over een fusie onderhandelde. De Stichting voor Paedologische Instituten is in 1996 opgegaan in 'Stichting De Waarden, Centrum voor Jeugdhulpverlening' met de hoofdzetel aan Hengstdal 3.

Oprichting
Het Nijmeegse P.I. is een initiatief van hoogleraar in de empirische psychologie F. Rutten die al in de jaren twintig van plan was onderzoek te doen naar 'geestelijk misdeelde' kinderen. In zijn ogen moest het P.I. zich ontwikkelen tot het 'wetenschappelijk centrum voor heel onze sociale zorg met betrekking tot het geestelijk abnormale kind'. Het was de bedoeling dat de katholieke internaten voor 'debiele en psychopathische kinderen' van de resultaten van het onderzoek zouden profiteren.
Rutten wist enkele katholieke coryfeeën voor zijn idee te winnen: de priester J. Hoogveld, een van de grondleggers van de universiteit en hoogleraar in de filosofie en pedagogiek; pater W. Duynstee, hoogleraar strafrecht en befaamd moraaltheoloog; de psychiater C.J. Kortenhorst, die verbonden was aan Huize St Vincentius in Udenhout. Deze instelling van de zusters van Choorstraat uit Den Bosch nam geestelijk gehandicapte meisjes op. Als aanhangers van Maria Montessori richtten de zusters zich niet, zoals gebruikelijk was, op de groep als geheel, maar op het individuele kind. Hierdoor ontdekten zij niet alleen hoe veel verschil er bestond tussen kinderen, waarop het label achterlijk of debiel was geplakt, maar ook dat sommige kinderen zich onbegrijpelijk gedroegen. Tenslotte constateerden de zusters dat 'bij een groot percentage kinderen lichamelijke gebrekkigheid met geestelijke achterlijkheid samengaat'. Deze vaststelling was de reden waarom het P.I. en de Sint Maartenskliniek samen werden gebouwd.
De zusters van de Choorstraat werden met een dubbel doel door het bestuur ingeschakeld: als investeerders van grond, gebouwen en inrichting; en als verzorgsters van de kinderen. De congregatie vaardigde haar meest getalenteerde jonge zuster (zuster Gaudia; burgernaam Ida Frye) af naar het P.I. Ze werd er heilpedagoge, hoofd van het kinderhuis en schoolhoofd.
Hoewel het P.I. en de Sint Maartenskliniek meer dan een halve eeuw een bestuurlijke eenheid bleven, groeiden ze in de praktijk spoedig uit elkaar. De kliniek richtte zich op kinderen en volwassenen met orthopedische aandoeningen (in het houdings- en bewegingsapparaat), vanaf 1941 ook op volwassen reumapatiënten en na de Tweede Wereldoorlog op de revalidatie van kinderen en volwassenen. Van meet af aan was de kliniek een medisch-specialistische instelling, terwijl het P.I. primair pedagogisch was.

Beginjaren
Een kind dat door zijn ouders, de huisarts, de pastoor of de onderwijzer was aangemeld, werd uitgebreid onderzocht. Afhankelijk van de financiële situatie van de ouders kwam het terecht op het consultatiebureau (betaald door de armenzorg), de polikliniek (betaald door het ziekenfonds ) of spreekuur (betaald door de ouders ) . Psychiater (en geneesheer-directeur) H.A. van der Sterren deed lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, terwijl psycholoog A.M.J. Chorus psychologische tests afnam. Het was de bedoeling dat een kind na afloop van het onderzoek weer naar huis ging, maar als de gegevens niet eenduidig waren het enkele maanden of nog langer ter observatie in het kinderhuis .
Hier schiep zuster Gaudia een 'heilpedagogisch klimaat' waarbinnen de kinderen goed geobserveerd konden worden. Dat gebeurde zowel op school, tijdens het spel en in het dagelijks leven. In het kinderhuis annex school werkten groepsleidsters en onderwijzeressen, zowel religieuzen als leken. Voor de observatie nam het P.I. na enkele jaren 'speciale juffrouwen' in dienst.
Een half jaar na de officiële opening kende het P.I. zijn eerste crisis. Geneesheer-directeur Van der Sterren ontpopte zich als een volbloed aanhanger van de psychoanalyse van Sigmund Freud, wat inhield dat hij het gedrag van kinderen vanuit de seksualiteit interpreteerde . Dit was niet alleen tegen de leer van de katholieke kerk, maar ook tegen het zere been van de meeste ouders. Daarom werd hij al op in mei 1937 ontslagen. Zijn opvolger als geneesheer-directeur was de zenuwarts A.P.J. Meyknecht, die aanhanger was van Alfred Adler, een leerling van Freud die de mens niet als een seksueel, maar op macht belust wezen opvatte. Dit was wel in katholieke kring wel acceptabel. Samen met psycholoog Chorus en zuster Gaudia vormde hij een team dat zich aan de behandeling van de kinderen en het wetenschappelijk onderzoek naar hun gedrag wijdde.

Ontdekking van het kinderlijk autisme
De observatieverslagen vormden de basis van de wetenschappelijke analyse, waarmee de staf van het P.I. samen met hoogleraar Rutten in 1938 begon. Ze beschreven het gedrag van de geobserveerde kinderen, zochten naar overeenkomsten en verschillen en stelden classificaties op. Ze maakten allereerst onderscheid tussen kinderen bij wie respectievelijk het sociaal milieu, de lichamelijke gesteldheid en de psyche hoofdoorzaak van de stoornis was, en vormden in tweede instantie subgroepen. Omdat ze over weinig aanknopingspunten in de literatuur beschikten, sloten de onderzoekers hierbij nauw aan bij hun waarnemingen. Zo creëerden ze categorieën als 'opwellingsnaturen, vormlozen en scheefschatters'. In het jaarverslag van 1938 gebruikten ze voor het eerst het woord autist voor een kind dat sterk op zichzelf gericht was. Nu was autisme wel een in de psychiatrie bekend begrip, dat tot dan toe alleen bij volwassenen voor een variant van schizofrenie was gebruikt.
Het onderzoek naar het kinderlijk autisme zou het P.I. faam bezorgen. Vanaf 1938 ging de staf van het P.I. actief op zoek naar autistische kinderen.

Medisch Opvoedkundig Bureau
Bij de oprichting van het P.I. was het de bedoeling geweest dat kinderen na hooguit drie maanden observatie naar elders zouden vertrekken: naar het speciaal onderwijs of een internaat dat kinderen met complexe stoornissen kon behandelen. Omdat deze instituten niet bestonden, bleven kinderen soms jaren in het P.I. Hierdoor raakte het kinderhuis overvol. De capaciteit was 24 plaatsen, maar in de jaren veertig en vijftig woonden er meer dan zestig kinderen.
Ambulante behandeling was een middel om de toeloop te beperken. Het spreekuur (polikliniek, consultatiebureau), dat zich beperkte tot onderzoek en advies, maakte in 1950 plaats voor het MOB, waar ook werd behandeld. Dit MOB werd het zelfstandige stichting. Wel bleef het in de gebouwen van het P.I. gehuisvest, totdat het in 1982 met de hele ambulante geestelijke gezondheidszorg opging in het RIAGG (Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg.

Wisselingen in de staf
Het P.I. was voor diverse stafleden een springplank voor een wetenschappelijke carrière. Psycholoog Chorus werd in 1945 hoogleraar in Leiden, zijn opvolger P.J.A Calon werd in 1951 hoogleraar psychologie in Nijmegen. Hij werd op zijn beurt opgevolgd door A.M.J. Vossen.
In 1956 verliet zuster Gaudia het P.I. als gevolg van het feit dat ze uit de congregatie trad. Zij kon haar professionele verantwoordelijkheid steeds moeilijke verenigen met de kloosterregels, die haar bijvoorbeeld verplichtten om een therapeutisch gesprek met een kind af te breken, omdat het tijd voor gebed was . Psycholoog Vossen werd nu verantwoordelijk voor het kinderhuis.

Vossen en Rogers
De eerste dertig jaar van zijn bestaan was het P.I. gedomineerd door enerzijds de religieuze zusters van de Choorstraat, anderzijds katholieke psychiaters die een aangepaste vorm van psychoanalyse aanhingen. Dit veranderde in de jaren zestig.
De zusters van de Choorstraat werden net als andere congregaties geconfronteerd met gebrek aan roepingen, uittredingen en vergrijzing. In 1956 werkten nog vijftien nonnen op het P.I., twintig jaar later vertrok de laatste.
Toen geneesheer-directeur Meyknecht in 1967 met pensioen ging, werd hij opgevolgd door Vossen, die omdat Meyknecht vooral op het MOB had gewerkt, al lang de feitelijke leiding over het P.I. had. In 1971 werd Vossen benoemd op een bijzondere leerstoel die het bestuur aan de KUN vestigde. Hij had naam gemaakt met zijn proefschrift 'Zichzelf worden in menselijke relatie', waarin hij de therapeutische opvattingen van Carl Rogers vertaalde naar de organisatiekunde.
In de jaren zestig bezorgde Vossen het P.I. landelijk faam als een rogeriaans georiënteerd kindertherapeutisch instituut. De therapie van Carl Rogers richtte zich op persoonlijke groei. De therapeut was empathisch, oordeelde niet, maar spiegelde het verhaal van zijn cliënt. Zo behandelde Vossen kinderen die aan 'complexe en meerzijdige stoornissen' leden. In theorie was de psychotherapie niet belangrijker dan de leefgroep, de school of de medische behandeling, in feite werd de therapie ten tijde van Vossen als 'het eigenlijke werk' gezien. Omdat de therapie-uren ook tijdens schooltijd werden gepland, werden kinderen uit de - ook noodzakelijke - rekenles gehaald. Na een uur therapeutische vrijheid kon hun juf ze moeilijk terug in het gareel krijgen.

Democratisering
In de jaren zeventig kreeg het P.I. een flinke tik mee van de radicale jeugdcultuur van die dagen. Veel jonge medewerkers waren op de universiteit, Kopse Hof of sociale academie links geworden. Dit gold met name voor de groepsopvoeders, die zich sterk maakten 'voor de rechten van het kind in de geest van Guus Kuyer'. Zij waren kritisch en wantrouwend tegen iedere vorm van gezag.
De autonomie van de groepsleiding werd versterkt door twee externe factoren. In 1975 verhuisden de leefgroepen van het afgeleefde kinderhuis uit 1936 naar gloednieuwe bungalows. Daarnaast ontstond er een onduidelijke situatie in de leiding van het P.I., nadat Vossen in 1972 ziek was geworden. Enkele jaren lang nam R. Segers, economisch directeur van de Sint Maartenskliniek, de zakelijke kant voor zijn rekening, terwijl enkele stafleden een inhoudelijke koers trachtten uit te zetten. Pas toen de orthopedagoog F.J. Kauffman in 1977 directeur werd, kwam er meer structuur. Het P.I. bleef een sterk gedemocratiseerd instituut dat niet alleen een ondernemingsraad rijk was, maar ook een gekozen instituutsraad die verantwoordelijk was voor het behandelbeleid.
Kauffman bepaalde echter de kaders waarbinnen dit beleid bewoog. Hij veranderde het P.I. van een rogeriaans in een orthopedagogisch instituut, waarin niet de psychotherapie, maar de beïnvloeding door de leefgroep de belangrijkste behandelingsstrategie werd. Voortaan stond het dagelijks leven (inrichting, sfeer, dagritme en benadering door de leiding) centraal in de behandeling. Psychotherapie was voortaan een tweedegraads strategie, net als bijvoorbeeld medicamenteuze therapie en logopedie.

Berk & Beuk
Kauffman bleef directeur tot 1996, een periode die werd gekenmerkt door een sterke overheidsinvloed. Vooral het begin van de jaren tachtig was dramatisch, omdat ingrijpen van rijkswege tot nog betrekkelijk nieuw was en vanwege de economische crisis krachtig werd doorgevoerd. Het overheidsbeleid veroorzaakte de overname van de Stichting Roelant door Berk & Beuk (1982) en was een belangrijke factor bij de stapsgewijze integratie van Berk & Beuk in het P.I.
Berk & Beuk, waarvan overigens geen archief is overgeleverd, was een zelfstandige instelling, die onder hetzelfde bestuur stond als het P.I. en de Sint Maartenskliniek. In 1941 openden de zusters van de Choorstraat Huize Waalheuvel in de gelijknamige villa op de hoek van de Holleweg en de Rijksstraatweg. Ze namen hier moeilijk opvoedbare en moeizaam lerende meisjes uit hogere milieus op, die hier een keurige opvoeding kregen.
Omdat de villa ongeschikt voor de huisvesting van en onderwijs aan tientallen meisjes was, lieten de zusters in 1954 een nieuw gebouw zetten. Dit Berk & Beuk had met zijn gesloten u-vorm iets kloosterachtigs. Binnen vijf jaar was deze nieuwbouw alweer te klein, want er woonden zestig meisjes waar plaats voor 45 was. De populatie werd ook gevarieerder en complexer, nu Berk & Beuk ook neurotische, 'gevoelschaotische' en 'driftmatig gestoorde meisjes' opnam. Vanaf 1969 waren er ook jongens welkom.
In de jaren zeventig ging het instituut op het P.I. lijken. Steeds vaker werden er kinderen met complexe stoornissen aangemeld, het kloosterachtige gebouw werd in 1975 vervangen door zes geschakelde bungalows, terwijl ook hier de democratisering toesloeg. Plenaire vergaderingen waar de groepsleiding de meeste stemmen had, vormden het hoogste gezag. Leidinggevenden die uit de gratie raakten, moesten het veld ruimen. Na een crisis in 1983 werd Kauffman ook directeur van Berk & Beuk. In 1990 fuseerde het tweetal, waarbij de beide scholen zelfstandig bleven.

Huize Roelant
Deze instelling die in Ubbergen enkele villa's aan de Rijksstraatweg in gebruik had, was in 1968 ingesteld voor de opvang van 36 'struktopathische' ofwel ADHD-kinderen. Ze werden behandeld volgens principes van orthopedagoog J.F.W. Kok. Rust, regelmaat en een prikkelloze omgeving waren de uitgangspunten. De dagindeling lag vast. Er mochten geen onverwachte dingen gebeuren. De wanden waren kaal.
Elk kind volgde een vaste Roelantloopbaan van drie jaar. In de startgroep waren onwrikbare regels, zoals drie keer per week na de avondmaaltijd een uur lang met vijftig blokken spelen. In het tweede jaar mocht een kind zelf keuzes maken, terwijl in het derde 'de nadruk op het samenspel en de sociale contacten' lag.
Deze orthopedagogische aanpak had zoveel resultaat dat andere instellingen Koks aanpak overnamen. Hierdoor werd Huize Roelant zelf minder uitzonderlijk, wat het tot een voor de hand liggende slachtoffer maakte, toen het ministerie van CRM in 1982 het mes zette in de sector jeugdinternaten. Roelant ging op in Berk & Beuk.

Jaren tachtig en negentig
Inmiddels onderging het P.I. enkele belangrijke inhoudelijke veranderingen. In 1980 startte de dagbehandeling. Het instituut haakte hiermee aan bij veranderde maatschappelijke opvattingen over opname. Wetenschappers en ouders wilden kinderen zo lang mogelijk thuis houden. Dagbehandeling, waarbij kinderen 's ochtends en 's avonds met een taxibusje werden vervoerd, was de oplossing die het P.I. en andere jeugdinstellingen boden.
Ten tweede werd de wetenschappelijke traditie uit de beginjaren nieuw leven ingeblazen. In de periode-Vossen met zijn nadruk op 'heel de mens' was de onderzoekskant van het P.I. ver weggezakt. Herleving ervan was voor Kauffman een middel om de positie van het instituut te versterken in een periode vol dreigingen. Het was midden jaren tachtig niet denkbeeldig dat het instituut zou worden gereduceerd tot een regionale instelling voor jeugdhulpverlening. Deze dreiging werd afgewend dankzij de goede relaties die bestuursleden met CDA-bewindslieden hadden, en dankzij de herleefde wetenschappelijke status. De nieuw aangetrokken onderzoekers profileerden zich op diverse fronten, onder andere via een langlopend project over ADHD. Ook werd de bijzondere leerstoel in 1985 opnieuw bezet door neuropsycholoog H. van de Vlugt.
Een derde verandering werd mogelijk dankzij de sluiting van de Roelantstichting. Het P.I. nam achttien plaatsen over die het bestemde voor de opvang van pubers, een categorie waarvoor toen onvoldoende opvang bestond. De jongeren van twaalf tot vijftien jaar werden niet 'op de berg' gehuisvest, maar aan de Berg en Dalseweg en de Groesbeekseweg. De adolescentenafdeling richtte zich op jongeren met een 'internaliserende problematiek': angststoornissen, eetproblemen, teruggetrokkenheid en lichamelijke klachten.
Hoewel de adolescentenafdeling goed functioneerde, is ze in 1996 opgeheven. Ze was slachtoffer van de onderhandelingen die leidden tot de oprichting van Stichting De Waarden. In de regio Zuid-Gelderland ontstonden twee zogenaamde multifunctionele organisaties, waarbij 'Stichting De Waarden, Centrum voor Jeugdhulpverlening' zich op het jongere kind ging richten. De Waarden is ontstaan uit een fusie tussen het P.I., medisch kleuterdagverblijf Maria Christina in Nijmegen en het JAC in Tiel.