Dienst Plantsoenen en Bosbeheer Gemeente Nijmegen


ArchiefvormerDienst Plantsoenen en Bosbeheer Gemeente Nijmegen
Andere namenPlantsoenendienst
Dienst van Gemeente-Plantsoenen
Archief149 Dienst Plantsoenen en Bosbeheer Gemeente Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
Datering1920-1963
PlaatsNijmegen, St. Canisiussingel 15 (1955-1963)
Nijmegen, Ridderstraat 27 (1920-1941)
Nijmegen, Ridderstraat 4 (1941-1944)
Nijmegen, van der Brugghenstraat 5 (1945-1954)
Opvolger(s)Dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting
Algemene contextTot in 1837 lag de directe zorg voor en het toezicht op ‘stads bouwhoven, landerijen, plantage en wegen’ bij de gemeente-architect. Op 13 oktober 1837 benoemde de gemeentelijke overheid voor het eerst een ambtenaar in de functie van plantagemeester, die ondergeschikt was aan de gemeentearchitect. Zijn afdeling viel daarom vanaf 1906 organisatorisch onder de dienst Gemeentewerken. Sinds de benoeming breidde de gemeente het personeel dat zich met de aanleg en het onderhoud van parken en plantsoenen bezighield geleidelijk aan uit. Zo ontstond er een gemeentelijk apparaat, een plantsoenendienst, waarvan een oprichtingsjaar moeilijk aan te geven is.

Na de ontmanteling van de vestingwerken omstreeks 1880 kwam de nadruk van de werkzaamheden van de plantsoenendienst-in-wording te liggen op het verfraaien van de stad door de aanleg en het onderhoud van stedelijk groen.
GeschiedenisOp 28 april 1920 werd door de gemeenteraad een Commissie van Bijstand voor de plantsoenen ingesteld. Aan deze commissie werd opgedragen B. en W. bij te staan in het toezicht op:
1. Het beheer van de gemeenteplantsoenen en bossen, het materieel en alles wat daarmee in verband staat.
2. Het ontwerpen en uitvoeren van bestekken en plannen voor aanleg of uitbreiding van plantsoenen.
3. Alle aannemingen en leveringen ten behoeve van de gemeenteplantsoenen en bossen en de nakoming van de voor die aannemingen en leveringen te sluiten overeenkomsten.

Deze Commissie werd waarschijnlijk ingesteld omdat men het onderhoud en de aanleg van de plantsoenen te duur vond en meer greep wilde krijgen op het beleid dat gevoerd werd. In de eerste commissievergadering op 18 juni 1920 werd de plantagemeester al meegedeeld dat voortaan geen bloemen en dergelijke meer mochten worden besteld alvorens de aanbiedingen aan de commissie ter beoordeling waren voorgelegd. Ook vond de commissie dat de wijze van boekhouden bij de administratie van de plantsoenen moest worden verbeterd. Gezien de instelling van deze Commissie van Bijstand en het feit dat er vanaf 1921 jaarverslagen zijn over de toestand van en de werkzaamheden aan de plantsoenen, lijkt het gerechtvaardigd om 1920 als beginjaar van de dienst Plantsoenen en Bosbeheer aan te houden.

In 1921 kocht de gemeente de bouwlanden, bossen en boerderij De Goffert aan en deze stelde zij met ingang van 1 januari 1922 onder beheer van de Plantsoenendienst. Deze vernieuwde de enigszins en verpachtte de bouwlanden. In 1926 werd het Julianapark voltooid en rond die tijd verschenen ook in de nieuwe buitenwijken verschillende grotere en kleinere plantsoenen.

In het kader van de werkverschaffing werden in de jaren twintig vele werklozen door de Plantsoenendienst tijdelijk ingeschakeld bij het uitvoeren van diverse werkzaamheden, zoals ontginningen en het aanleggen van nieuwe beplantingen. Toen de grote werkloosheid van de dertiger jaren ook Nijmegen trof werd in opdracht van B. en W. en in samenwerking met de stedenbouwkundige Ir. A. Siebers – aan wie in 1930 de opdracht was gegeven tot het ontwerpen van een uitbreidingsplan van de gemeente – door de toenmalige plantagemeester J.H. Schmidt in 1933 een plan opgemaakt om een groot recreatiepark als werkverschaffingsobject aan te leggen op De Goffert en het nabij gelegen Stadsbosch. In januari 1935 gaf minister van Sociale Zaken J.R. Slotemaker de Bruïne zijn goedkeuring aan dit project, onder toezegging van een subsidie in de aanlegkosten. De Nederlandse Heide Maatschappij ging in samenwerking met de dienst Plantsoenen en Bosbeheer de maand daarop over tot de aanleg van het park.

In juli 1939 kon het stadspark De Goffert feestelijk worden geopend. Door de aanleg van het park nam de te onderhouden oppervlakte plantsoenen en parken zodanig toe (met meer dan 60 ha., ruim twee maal zoveel als de gezamenlijke oppervlakte van de reeds bestaande plantsoenen en parken), dat het personeel aanzienlijk uitgebreid moest worden, zowel voor het onderhoud als voor de bewaking. Aangezien bij de opening van het park in 1939 nog geen goedkeuring van hogere instanties was verkregen om vast personeel aan te stellen, werd het onderhoud van De Goffert aanvankelijk door losse arbeidskrachten verzorgd. In 1954 zou aan het stadspark De Goffert nog het landgoed Heydepark van ruim 8 ha. worden toegevoegd.

Na de oorlog moest eerst gezorgd worden voor het herstel van de bestaande parken en plantsoenen en voor het egaliseren en inzaaien van terreinen waarop in de oorlog verwoeste huizen gestaan hadden, pas daarna was er weer ruimte voor de aanleg van nieuwe plantsoenen.

Met ingang van 1 oktober 1947 werd de benaming plantagemeester omgezet in directeur van de dienst van Gemeente-Plantsoenen. In 1949 besloten B. en W. de naam van de dienst van Gemeente-Plantsoenen per 1 januari 1950 te wijzigen in Gemeente Plantsoenen en Bosbeheer. De gemeenteraad wees de dienst per diezelfde datum aan als een tak van dienst als bedoeld in artikel 252 van de Gemeentewet. Hierdoor werd het mogelijk een wijziging te brengen in de tot dan toe gevoerde administratie: de kosten van de dienst werden niet langer verdeeld over verschillende hoofdstukken van de gemeenterekening, voortaan werd een afzonderlijke begroting en rekening van baten en lasten opgesteld.

In de jaren 1950-1962 voerde de dienst diverse werkzaamheden uit in het kader van de Gemeentelijke Sociale Werkvoorzieningsregeling (GSW). Verder werkte zij samen met de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken (DUW) en de Dienst Aanvullende Civieltechnische Werken in de uitvoering van voornamelijk herbebossingswerkzaamheden en de aanleg van sportvelden.

Op 19 juni 1963 besloot de gemeenteraad om de gemeentelijke dienst Plantsoenen en Bosbeheer met ingang van 1 juli 1963 als zelfstandige tak van dienst op te heffen. Zij stelde bij de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting een nieuwe afdeling Plantsoenen in, waarvan de voormalige directeur van de dienst Plantsoenen en Bosbeheer tot hoofd benoemd werd. Het takenpakket van de dienst Plantsoenen en Bosbeheer werd toebedeeld aan deze afdeling en aan de onderafdeling Cultuurtechnische Werken van de afdeling Openbare Werken van de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting. Eerder al, met ingang van 13 juni 1960, waren de GSW-objecten door B. en W. ondergebracht bij de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting en was een aantal ambtenaren overgeplaatst naar deze dienst. Deze integratie had in de eerste plaats tot doel te komen tot een doelmatiger bedrijfsbeleid, maar moet ook gezien worden tegen de achtergrond van interne problemen bij de dienst Plantsoenen en Bosbeheer aan het eind van de vijftiger jaren.
Functies, beroepen of activiteitenDe aan de dienst Plantsoenen en Bosbeheer opgedragen werkzaamheden omvatten:
1. Aanleg en onderhoud van de parken en plantsoenen met verzorging van bloemisterij en boomkwekerij.
2. Aanleg en onderhoud van de beplantingen bij de openbare gebouwen en van de schooltuinen.
3. Aanleg en onderhoud van de wegenbeplantingen.
4. Aanleg en onderhoud van sportvelden.
5. Onderhoud van de algemene begraafplaats en van de gesloten begraafplaatsen.
6. Onderhoud van kinderspeelplaatsen.
7. Onderhoud van de oeverbeveiligingen te Lent en in de stadswaard.
8. Onderhoud van de bossen.
9. Werkzaamheden voor andere bedrijven.
10. Aanbrengen van versieringen bij bijzondere aangelegenheden.
11. Voorbereidingen en controle op de uitvoering van DUW-objecten.
12. Voorbereiding en uitvoering van werken ingevolge de GSW.
13. Verpachting van gronden en landerijen voor agrarische doeleinden.
14. Controle op het gebruik van gronden en landerijen.
15. Verzorging van houtverkopingen.
16. Verlenen van adviezen en dergelijke.
Structuur of genealogieDe personele sterkte van de dienst wisselde sterk. Behalve tijdelijk los personeel schakelde de plantsoenendienst in de jaren twintig en dertig werklozen in, in het kader van werkverschaffing. Zij waren niet altijd het gehele jaar werkzaam, maar verrichtten soms slechts gedurende enkele (piek)weken arbeid.

De vaste bezetting van de dienst bestond in 1919 inclusief de plantagemeester uit 54 personen. In de jaren twintig daalde dit aantal tot rond de 40 personen. Per 1 januari 1934 waren bij de plantsoenendienst behalve de plantagemeester twee technische ambtenaren in dienst en 38 werklieden. De afname had waarschijnlijk te maken met bezuinigingen en het als gevolg daarvan inschakelen van goedkoop ander personeel. De vacature van boswachter werd in 1924 niet meer opgevuld.

In de oorlogsjaren maakte de dienst Plantsoenen en Bosbeheer vanaf 1 april 1943 enige tijd deel uit van de dienst Gemeentewerken. De dagelijkse leiding van de dienst berustte toen bij de directeur van die dienst.

Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal personeelsleden bij de dienst weer toe. Bij de bevrijding van Nijmegen eind 1944 telde de dienst van Gemeente-Plantsoenen 70 personen. In 1948 was het aantal gedaald naar 54, in 1953 waren het er weer 70 en in 1962 75 – hierbij is niet inbegrepen het aantal seizoenarbeiders, dat in de zomer soms opliep tot 40 personen.
Bron(nen)Brinkhoff, J.M.G.M. en W.J. Pantus, Nijmegen, vroeger en nu, Bussum 1983.
Fr�quin, L.J., Groenvoorziening, artikel in : "Nijmegen op de steigers van de toekomst", uitgave van de Bouwrevue, tijdschrift voor bouwnijverheid, scheepvaart, luchtvaart, industrie en transportwezen, jaargang 6 (1959) 6.
Geurts, F.M., Nijmegen's parken en plantsoenen, artikel in: De Gong (Gemeenschappelijk Orgaan Nijmeegs Gemeentepersoneel), jaargang 1 (1964) 2, 3, 4 en 5.
Graadt van Roggen, Joh.H., Ontmanteling en uitleg der stad Nijmegen (1874 - 1907), Nijmegen 1907.
Jaarverslagen van de dienst Plantsoenen en Bosbeheer, 1921-1932, 1938-1940, 1950-1962.
Schevichaven, H.D.J. van, Oud Nijmegen's straten, markten, pleinen, open ruimten en wandelplaatsen, Nijmegen 1896.
Het Valkhof te Nijmegen, catalogus uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling "Het Valkhof en de vroegste geschiedenis van de stad Nijmegen" in het Nijmeegs Museum Commanderie van Sint Jan (11 okt. t/m 30 nov. 1980), Nijmegen 1980.
Voorden, F.W. van, Schakels in stedebouw, Zutphen 1983
Abma, R. (e.a. red.), Stad aan de Waal, Nijmegen 1984.
Andreas, C.P.F., Inventaris van het archief van de Stichting Stadspark De Goffert, 1939 - 1969; inventarisreeks nr.: 6 Gemeentearchief Nijmegen, 1985.
Bronnen|Gruppelaar, L., ‘Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1919-1945’ (Gemeentearchief Nijmegen, 1995).
Nabuurs, N., ‘Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1945-1984’ (Gemeentearchief Nijmegen, 1996).
Plantsoenen der gemeente Nijmegen, Nijmegen 1994, p. 17.