Familie Weve


ArchiefvormerFamilie Weve
Archief196 Familie Weve
Soort entiteitFamilie
Type instellingParticulier
Datering1820
PlaatsDen Haag
Nijmegen
GeschiedenisDe bakermat van de rooms-katholieke familie Weve ligt in België. Franciscus Antonius Theodorus Weve (1820-1899) begon na zijn studie in Leiden als advocaat en klom later op tot plaatsvervangend rechter bij de Haagse arrondissementsrechtbank (1858), rechter (1864), vice-president (1877) en uiteindelijk president van diezelfde rechtbank (1883). Daarnaast was hij lid van de Haagse gemeenteraad en Provinciale Staten van Zuid-Holland. Zijn zoon Jan Jacob (1852-1942) beschreef hem als 'een oprecht gelovig man' en 'bijna model-conservatief'. Uit het huwelijk tussen Franciscus Antonius Theodorus Weve met Anne Marie Weenink (1825-1855) in 1847 werden vier kinderen geboren. Zijn tweede huwelijk met Johanna Maria Casperina van de Velde (1814-1899) in 1865 bleef kinderloos.
Hendrik Jan Weve (1850-1912), kind uit het eerste huwelijk, werd notaris in zijn geboorteplaats Den Haag. Uit zijn huwelijk met Josephine Gabrielle Hubertine Gertsen (1856-1891) in 1880 werden, behalve één jong overleden tweeling, negen kinderen geboren.
Zijn broer [[Weve, J.J.|Jan Jacob Weve]] (1852-1942) genoot na zijn opleiding tot bouwkundig en civiel ingenieur aan de Polytechnische School te Delft bekendheid en succes als gemeentearchitect / directeur Gemeentewerken van Nijmegen (1880-1920). Daarnaast was Weve sterk geïnteresseerd in de (Nijmeegse) geschiedenis, in het bijzonder het Valkhof, waar hij ook enkele archeologische opgravingen leidde. Uit zijn huwelijk met Maria Johanna Arnoldina van Heukelum (1855-1927) in 1881 werden zes kinderen geboren. Frans Weve (1884-1976) werd lid van de Dominicanenorde en één van de grondleggers van de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg. Karel Weve (1889-1984) werd notaris te Nijmegen, maar genoot vooral bekendheid als voorzitter van de Commissie Waalbrug-36, die feesten organiseerde bij de opening van de Nijmeegse Waalbrug in 1936.
Bron(nen)Nederland's Patriciaat 39 (1953), p. 302-313.