Leesgezelschap De Scheikunde Gehuldigd Nijmegen


ArchiefvormerLeesgezelschap De Scheikunde Gehuldigd Nijmegen
Archief86 Leesgezelschap De Scheikunde Gehuldigd Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
RechtsvormVereniging
Datering1820-1878
PlaatsNijmegen
Algemene contextIn de eerste helft van de negentiende eeuw richtten de apothekers en artsen van Nijmegen en omgeving een aantal genootschappen op. Het Medisch Leesgezelschap (1814) en het Leesgezelschap ‘De Scheikunde Gehuldigd’ (1820) hadden de aanschaf van vakliteratuur op respectievelijk medisch en farmaceutisch gebied ten doel. Nadat de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht, een door de provincie ingesteld orgaan dat toezicht hield op de gezondheidszorg, deze gezelschappen had verzocht zich ook met praktische aangelegenheden bezig te houden, werd in 1833 de Artsenijmengkundige Vereeniging opgericht, die een medicinale kruidentuin (de Hortus Botanicus) aan de Doddendaal beheerde en een apothekersopleiding verzorgde. Leden van deze vereniging richtten in 1840 de Vereeniging ter Beoefening van de Natuurkunde en in 1846 de Vereeniging tot Beoefening van Practische Scheikunde op, verenigingen die zich bezighielden met toegepaste wetenschap – het herhalen van in literatuur beschreven experimenten en het analyseren van monsters. Na 1850 begon het ledenaantal van deze genootschappen sterk te dalen, rond 1880 waren de meeste ter ziele gegaan. Hun functie als kennis- en opleidingsinstituut was inmiddels door vakscholen overgenomen.
GeschiedenisHet Leesgezelschap werd opgericht op 30 november 1820 door veertien Nijmeegse apothekers en dokters. Het stelde zich de aanschaf en het rondsturen van farmaceutische literatuur ten doel. Verschillende leden van het gezelschap waren betrokken bij een initiatief, gesteund door de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht, in Nijmegen een medicinale kruidentuin aan te leggen. Op 27 januari 1833 kwamen de leden N. Abeleven, F.L.J. van Pelt, R.C. Bosch, E.F. Visser en D. Pas bijeen en besloten ‘de Artsenijmengkundige Vereeniging voor gevestigd te verklaren en het bestaande leesgezelschap van 1 januari dezes jaars aan hetzelve ondergeschikt te rekenen’. Het Leesgezelschap bleef bestaan, maar vormde, samen met de nieuwe Hortus Botanicus, een onderdeel van de Artsenijmengkundige Vereeniging; een lidmaatschap van het Leesgezelschap alleen bleef mogelijk. In de notulen van de vereniging wordt op 27 september 1872 voor het laatst gesproken over de aanschaf van boeken voor het Leesgezelschap. In 1878, naar verkoop van alle goederen, hield de vereniging en met haar het Leesgezelschap, op te bestaan.
Functies, beroepen of activiteitenAanschaf van scheikundige en farmaceutische literatuur en rondzending daarvan langs de leden.
Structuur of genealogieHet gezelschap kende ‘ordinaire en extra ordinaire leden’. De ordinaire leden hadden kiesrecht en bepaalden over de aanschaf van werken en de toelating van nieuwe leden. Uit hun midden kozen de ordinaire leden een ‘direkteur’ die alles in goede banen moest leiden. In 1833 werd het gezelschap ‘ondergeschikt’ gemaakt aan de Artsenijmengkundige Vereeniging. Het was sindsdien mogelijk lid te zijn van enkel het Leesgezelschap (contributie acht gulden), enkel de Hortus (vier gulden) of van beide (twaalf gulden). Het bestuur van de Artsenijmengkundige Vereeniging, samengesteld uit leden die twaalf gulden betaalden, viel voortaan samen met dat van het Leesgezelschap.
Bron(nen)- Regionaal Archief Nijmegen, Artsenijmengkundige Vereeniging, inv. nr. 1, 2, 3, 4, 6, 15, 16, 17, 18.
- L.J. Rogier, ‘Uit de geschiedenis van de beoefening der geneeskunde : inzonderheid Nijmegen’, Numaga 7, 1960, p. 134-200.
- H.C.J. Oomen, ‘Een Hortus Botanicus in Nijmegen’, Numaga 7, 1960, p. 201-210.
- H.C.J. Oomen, ‘Oude en nieuwe natuurkunde in Nijmegen’, Numaga 9, 1962, p. 40-43.
- Guus Pikkemaat, Geschiedenis van Noviomagus Nijmegen; Nijmegen en ’s-Gravenhage 1988, p. 329-334.
- G.C.J. van der Velde, ‘Gezondheidszorg te Nijmegen in de periode 1816-1865; De werkzaamheid van de “Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt”’, Numaga 14, 1967, p. 5-39.