Archiefvormer | Stadsgerichten Nijmegen |
---|---|
Archief | 3 Stadsgerichten Nijmegen |
Soort entiteit | Organisatie |
Type instelling | Overheid |
Datering | 1230-1811 |
Plaats | Nijmegen |
Algemene context | Algemeen De Stad Nijmegen heeft waarschijnlijk vanaf de oudste tijden een eigen rechtsbedeling gehad, welke door de burgers goedgekeurd en door statuten en gewoonten bevestigd is geworden. Deze organisatie kenmerkte zich door een zodanige eigen aard, dat zij uniek in Nederland is. De Stad was nauw verbonden met het Rijk van Nijmegen en met het Schependom van Nijmegen. Het Rijk van Nijmegen bezat een geheel eigen bestuur en een afzonderlijke rechterlijke organisatie. Het Schependom, bestaande uit de dorpen Hees, Neerbosch en Hatert en een gedeelte van Lent, volgde volledig het recht van Nijmegen. Over de alleroudste rechterlijke organisatie van vóór de 15e eeuw is niet veel bekend. Men zou zich kunnen verdiepen in allerlei gissingen, die als veronderstellingen wellicht vruchtbaar, toch weinig zekerheid geven. Een vergelijking tussen de rechtsbedeling der Stad Nijmegen en die van het Rijk van Nijmegen zou wellicht tot de conclusie leiden, dat het rechtsgebied van het Rijk van Nijmegen jonger is dan het rechtsgebied der Stad. In sommige gevallen wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen Nijmeegs en Rijks recht. Dit verschil verschijnt heel duidelijk in het erfrecht, ten opzichte waarvan in de twee genoemde rechtsgebieden geheel afwijkende gewoonten werden onderhouden. De vererving der zogenaamde voordeel-goederen b.v. geschiedde in het Rijk op een geheel andere wijze dan in de Stad. In het kort komt het onderscheid hierop neer, dat de "stadse" goederen bij vererving naar beide kanten verdeeld werden, de "Rijkse" goederen terugvielen naar de kant, vanwaar ze oorspronkelijk gekomen waren. Dit is o.a. een der meest typerende kenmerken van het onderscheid tussen aasdomsrecht en schepenrecht. In de Stad Nijmegen kan derhalve aasdomsrecht bestaan hebben, in het Rijk van Nijmegen schepenrecht. Dat dit ingrijpend verschil tussen deze twee rechtsgebieden is blijven bestaan pleit voor een grote zelfstandigheid dezer gebieden. Het Rijk van Nijmegen werd bestuurd door de Burggraaf. Deze was tevens Richter in het Rjik en Dijkgraaf. Oorspronkelijk had ieder dorp een eigen gericht; Hertog Karel bepaalde in 1532 dat er voortaan twee banken zouden zijn, één te Beuningen voor de bovendorpen Ewijk, Weurt en Half-Winssen en één te Wychen voor de benedendorpen Niftrik en Ooij-Rijks. Deze gerichten werden wel de bovenste en benedenste bank genoemd; dit betekent geenszins een rangorde, doch geeft alleen de verdeling van boven- en benedendorpen aan. De criminele zaken uit het Rijk werden voor de bank van de Burggraaf en Schepenen van Nijmegen gebracht; deze bank had zitting op het Valkhof. Er zijn enkele voorbeelden bekend, dat de Burggraaf voor een criminele zaak in zijn gebied de Schepenen van Nijmegen vroeg zich te formeren "ten criminele". Deze enkele gevallen zijn weer niet genoeg bewijs voor de stelling, dat een criminele bank van het Rijk eigenlijk niet zou hebben bestaan, doch voor elk geval apart door de Burggraaf met de Schepenen van Nijmegen zou zijn geformeerd. Wel buiten twijfel, dat de Stad als zodanig niet de minste zeggenschap heeft gehad in de criminele zaken van het Rijk. Voor de civiele gedingen in het Rijk was de regeling echter enigszins anders. In eerste instantie kwamen de geschillen voor de banken in het Rijk. Het appèl van een vonnis dezer banken geschiedde op de Schepenbank van Nijmegen; de zittingen van deze appèlzaken werden gepresideerd door de Burggraaf en niet door de Richter der Stad. 1). Er zijn echter gevallen bekend, dat men, met voorbijgaan van de Schepenbank van Nijmegen, rechtstreeks op het Hof van Gelderland appèlleerde; na 1721 komt geen appèl uit de dorpen van het Rijk op de Schepenbank van Nijmegen meer voor. De Schepenbank was tevens appèlgericht voor de gerichten van het Nederrijkse Wald, Groesbeek, Ubbergen, Ooij en Persingen, Herwen en Aart, Hernen, Zaltbommel, Tieler- en Bommelerwaard en Ooij en Dieden in N.Brabant: deze twee laatstgenoemde dorpen maakten deel uit van het Ambt van tussen Maas en Waal. Appèl op Aken Over het appèl van Nijmegen op Aken vóór de 15e eeuw zijn geen gegevens bewaard gebleven. De door de rechtshistorici verdedigde filiatie tussen Nijmegen en Aken berust vrijwel zeker op bronnen uit de 15e en 16e eeuw, die bij nadere beschouwing omtrent deze filiatie niet de zekerheid geven, die vrij algemeen wordt aangenomen. Met voorbijgaan van filiatie en een eventuele hofvaart kunnen we zeggen, dat het appèl van vonnissen van de Schepenbank van Nijmegen op de Koninklijke Schepenstoel van Aken vaste vorm heeft gekregen in het begin der 15e eeuw. In het Legerboek 2), folio 40, staat het volgende relaas: "Sanderus de Redinchaven noster conscabinus propter dubium predicti missus ad scabinos Aquenses nobis istud reportavit ab eisdem, in ultima septimana mensis Maji anno XVIIIo". 3). Of dit een eerste geval van rechthalen is geweest, of wellicht een weder opnemen van een in onbruik geraakte gewoonte, weten we niet; in elk geval is het zeer waarschijnlijk, dat hiermede een definitieve fase in het appèl begonnen is. In later tijden zijn van de zijde van de Magistraat van Nijmegen bezwaren ingebracht tegen dit appèl op Aken. Men gaf er de voorkeur aan dit appèl een kwasi-appèl te noemen. Hierbij steunde men vooral op de brief van Hertog Karel uit 1537 aan B.S. en R. van Aken betreffende de versterving der goederen in het Rijk van Nijmegen en het handvest van Karel V uit 1549. Vooral uit dit laatste stuk blijkt duidelijk, dat de Schepenstoel van Aken zich in zijn uitspraken moest laten leiden door de statuten van Nijmegen en dat een vonnis van de Schepenstoel, hetwelk niet overeenkwam met deze statuten, krachteloos zou zijn. De mogelijkheid werd derhalve geopend, dat de Schepenbank van Nijmegen een vonnis van de Schepenstoel van Aken op grond van bovengenoemd gebrek kon afwijzen. Hiervan heeft men te Nijmegen in de 17e en 18e eeuw misbruik gemaakt om het appèl op Aken, hetwelk in opzet en strekking wel degelijk een formeel appèl was, te degraderen tot een kwasi-appèl. Aan de beperkingen van de rechtsmacht der Schepenen van Aken heeft men de uitleg gegeven, dat de Schepenen van Aken zich moesten beperken tot het oordeel, of in een gegeven vonnis al dan niet volgens de Nijmeegse statuten en gewoonten geoordeeld was. Als het Hof van Gelderland in de 18e eeuw de stad Nijmegen het vuur na aan de schenen legt om het appèl op het Hof toegestaan te krijgen, wordt het appèl op Aken hoog gehouden, slechts zeer node en na herhaalde weigeringen prijs gegeven. Er zijn weinig uitspraken van Aken bekend; meestal bestonden deze in een bevestiging van het oordeel der Nijmeegse Schepenbank. In enkele gevallen gaf Aken een afwijkend vonnis, waaruit blijkt, dat de Schepenstoel van Aken een geheel zelfstandig oordeel vormde en zich enkel, indien nodig, liet leiden door de bijzondere rechten en gewoonten van Nijmegen. Appèl op het Hof van Gelderland Omtrent de helft der 16e eeuw kwam het herhaaldelijk voor, dat een zaak in appèl niet te Aken gebracht werd, doch onmiddellijk voor het Hof in Gelderland. Vermoedelijk is deze praktijk ontstaan tengevolge van de godsdienstgeschillen, toen een gedeelte der jurisdictie van de Steden opgeheven werd en de berechting van verschillende misdrijven en geschillen aan een centraal orgaan werd opgedragen. Tegen deze praktijk heeft de Stad Nijmegen slechts zeer zwak geageerd. Later, bij het herkrijgen van de vroegere zelfstandigheid, heeft Nijmegen zich beroepen op zijn oude constituties, met name op het recht van appèl op Aken. Tegen de "Provisonele Ordonnantie op de appèllen binnen deze Provintie", door de Landdag geformeerd in 1676, verzette Nijmegen zich met hand en tand. In 1721 was de pressie van het Hof zo groot geworden dat Nijmegen gedeeltelijk moest toegeven. De raad verklaarde zich accoord met het voorstel, dat de gedingen tussen burgers appèllabel bleven op Aken; in de gedingen tussen een vreemde en een burger mocht de vreemde appèlleren op het Hof of op Aken naar verkiezing. Ofschoon in dit Raadsbesluit niet uitdrukkelijk gesproken werd van de appèllen uit het Rijk van Nijmegen, heeft deze regeling als eerste gevolg gehad, dat voortaan geen gedingen uit het Rijk meer werden gebracht voor de Schepenbank van Nijmegen. Het appèl uit het Rijk vervalt dus geheel na 1721. Het Hof is op de duur echter niet tevreden geweest met dit resultaat; het wilde het appèl geheel aan zich trekken. In 1748 ontwikkelde zich een briefwisseling tussen de Stad en de Prins-Stadhouder; ondanks de tegenargumenten van de Stad werd het appèl op het Hof bij brief van de Prins d.d. 12 Juni 1749 dwingend voorgeschreven. Na dit jaar komt er derhalve geen appèl op Aken meer voor. 1) Dit presidium van de Burggraaf in de appèlzaken van het Rijk kan als een ongewone omstandigheid beschouwd worden; het betekent echter geenszins, dat de appèlbank een deel zou zijn van het bestuur van het Rijk. Het is wel duidelijk, dat de Schepenbank van Nijmegen op dezelfde wijze appèlbank was voor het Rijk van Nijmegen als voor andere plaatsen. 2) Deze term is foutief; het zogenaamde Legerboek is een Cartularium. Het woord "Legerboek" is echter in de archiefstukken en literatuur zover doorgedrongen, dat men er wellicht goed aan doet deze term, met de nodige restrictie, te handhaven. 3) Dit rechthalen is door In de Betouw foutief gedateerd op 1318; het moet geplaatst worden op 1418. |
Geschiedenis | De Vier Gerichten De oudste vermelding van onderscheiden Gerichten vindt men in het begin der 16e eeuw (Stadrechten, blz. 452). "Eijn gericht hijr to Nijmeigen ijs van manscher ardt und gestald. Zum ijrsten wordet genoemdt judicium civile, dat ijs burgergericht. Judicium criminale, peijnlich gerichtt. Judicium summarium vel estraneum, butengericht oder onvertagen reicht. Judicium consulum, Burgemeistersgericht". Het is niet geheel zeker, dat in de bovengenoemde verdeling reeds het onderscheid in de vier Gerichten volledig tot uitdrukking is gebracht. De verdeling van het Nijmeegs Gericht in vier verschillende en volledig autonome gerichten, te weten de Raad, het Burgemeestersgericht, het Schepengericht en het Buitengericht, heeft zich gehandhaafd tot de opheffing van het Gericht der Stad in 1811. De Nijmeegse Gerichten hebben hun werkzaamheden in Mei 1811 gestaakt. Het Burgemeestersgericht Het Burgemeestersgericht werd ingesteld op "vridaghen nae Assumpsionis Marie int jaer MCCC ende XC". (Stadrechten, blz. 216). Het Buitengericht Het is een feit, dat het Buitengericht nog geruime tijd in de openlucht gehouden werd, toen het Schepengericht al een vaste plaats in het Stadhuis had (Stadrechten, blz. 142). Oorspronkelijk hield het zijn zittingen op de Markt, later "aen den Cruijs", welke plaats gezocht moet worden op het kruispunt Broerstraat, Korte Burchtstraat, Markt en Grotestraat. Zeer leerzaam is in dit verband, dat zich op deze plaats de zogenaamde "Blauwe Steen" bevond, die in de rechtspraak ten opzichte van burgers en ingezetenen een voorname rol speelde. Een burger, van misdrijf verdacht, werd om de Blauwe Steen geleid; was er iemand die zich voor hem tot borg wilde stellen, dan werd hij tot de tijd van zijn vonnis op vrije voeten gesteld. (Zie van Schevichaven, Penschetsen I, blz. 28). Dit is wel het meest markante van de rechtsgebruiken rond de Blauwe Steen. Het Buitengericht hield tot in de 17e eeuw zijn zittingen nog vóór het Stadhuis. In de Nieuwe Brief (1579) wordt uitdrukkelijk gezegd "voer dat raethuys". Van Schevichaven meent (Stadhuis, blz. 16), dat het zijn plaats had in de voormalige galerij voor het Stadhuis. De Burchtstraat zou bij deze zittingen met een ketting afgesloten zijn, waarvoor aan de kant van het Stadhuis een grote ijzeren haak moest dienen, die heden nog aanwezig is. Dit spannen van de ketting heeft zeker verband gehad met de rechtszittingen. In 1660 krijgt de stokmeester een gratificatie toegekend voor het sluiten van de ketting bij het "ordinaris Gericht". Dat de Burchtstraat met de ketting geheel afgesloten werd is moeilijk aan te nemen. Dan zou, minstens drie dagen in de week, een der voornaamste straten van de Stad practisch de gehele dag afgesloten zijn geweest. Dit spannen van de ketting zal vermoedelijk zo opgevat moeten worden, dat de galerij die wellicht aan drie zijden open was, door middel van een ketting afgesloten werd om de doorloop van mensen onmogelijk te maken. Oorspronkelijk moet het Buitengericht wel uitsluitend gediend hebben voor de vreemden. In de oudste vermelding der Gerichten wordt het genoemd: "judicium summarium vel estraneum, buitengericht oder onvertagen reicht". In deze beschrijving zitten twee elementen, die nadere beschouwing waard zijn. Estraneum of buitengericht schijnt wel te duiden op de omstandigheid, dat dit Gericht primair bedoeld was om de geschillen van niet-burgers te berechten, of de geschillen tussen een vreemde en een burger. Het Schepengericht wordt in hetzelfde verband "judicium civile, d.i. burgergericht" genoemd. Summarium of onvertagen wijst op een andere rechtspraktijk dan voor het Schepengericht gebruikelijk was. Ziet men de gang van zaken en de manier van procederen voor het Buitengericht, dan moet men wel tot de volgende conclusie komen: Door de uitgebreide en nauwkeurig omschreven privilegies waren de burgers van Nijmegen zodanig beschermd, dat zij een betrekkelijk ver gaande vrijheid genoten. Zij konden niet voor een vreemd gericht gebracht worden en mochten in de eigen stad noch in hun persoon noch in hun goederen gearresteerd worden. Voor vreemden golden deze bepalingen niet. Van de andere kant wilde men de menselijkheid betrachten en deze zaken zo spoedig mogelijk afhandelen, om het arrest niet langer te laten bestaan, dan nodig was. Deze zaken werden derhalve voor het Buitengericht gebracht, dat erop was ingesteld kort recht te verschaffen en de bevoegdheid tot zodanige machtsmiddelen had om een zaak op korte termijn aanhangig te maken en te beslissen. In de 17e eeuw zijn deze oorspronkelijke strikte normen van het Buitengericht, als alleen bestemd voor vreemden, enigszins verdwenen en kwamen voor het Buitengericht alle zaken, die op een of andere manier met een voorafgaand arrest verbonden waren. Als voornaamste zijn te onderscheiden: gerechtelijke verkoop; insolvente boedels; geschillen over de imposten, die geen stadsimposten waren; vorderingen op van renten uit de voormalige geestelijke goederen, vorderingen op niet-burgers. Het Buitengericht verleende eveneens decernement van executie van de vonnissen in civiele zaken van de andere Gerichten. Het is wel van belang vast te stellen dat ook burgers voor het Buitengericht in rechten aangesproken konden worden en wel na verkregen machtiging van de Magistraat om een burger onder reëel arrest te mogen leggen. Personeel arrest schijnt t.o.v. een burger nooit toegestaan te zijn geworden. Men ziet dus, dat de aard van het Buitengericht een vermenging is van het principe van gericht voor vreemden en kort geding. De naam van dit Gericht schijnt dus wel ontleend te zijn aan de omstandigheid, dat het oorspronkelijk bestemd was voor de mensen van buiten de Stad. De ingezetenen van Stad en Schependom, zelfs indien deze niet burger waren, werden in het recht volledig met de burgers gelijkgesteld. De omstandigheid, dat het Buitengericht nog vrij laat in de openlucht gehouden werd, is een toevalligheid en heeft hoegenaamd niets met de naam uitstaande. Het Buitengericht werd gevormd door de Richter en drie Schepenen en hield zijn zittingen op Dinsdag, Donderdag en Zaterdag. Van een sententie van het Buitengericht was appèl mogelijk op de Schepenbank. Dit appèl had de vorm van reauditie, d.w.z. de aanlegger in eerste instantie bleef ook aanlegger der zaak voor de Schepenbank. |
Functies, beroepen of activiteiten | De Raad Tot de competentie van de Raad behoorden de volgende zaken: huwelijkszaken, defloratie, alimentatie, roof, sommige kwestieuze timmeringen (andere behoorden tot de competentie van het Schepengericht), geschillen van de pachters der Stads imposten, de zaken van Ambten en Gilden, civiele breuken, arbitrale correctie, verbanning, ontruiming van een verhuurd huis, dienstboden buiten tijds uit de huur gaande, zaken rakende de stadsrechten en privilegies. De andere criminele zaken, waarmede "lijf en lid" gemoeid waren, d.w.z. die over het algemeen met de dood of het verlies van een lidmaat gestraft werden, stonden ter berechting van het Schepengericht. De afscheiding is in de praktijk niet altijd even duidelijk geweest, daar slechts een gering gedeelte der criminele protocollen bewaard is gebleven. Voor de rechterlijke zaken van de Raad is niet altijd een afzonderlijk protocol gehouden; de Raadssignaten bevatten derhalve veel gerichtelijke acten. Van een sententie van de Raad was geen appèl mogelijk. Bij Raadsbesluit van 2 Januari 1617 werd bepaald, dat voortaan zaken van geringe importantie zouden worden afgedaan door een Commissie uit de Raad, bestaande uit twee leden van de Raad en de Syndicus der Stad als Secretaris. Van deze Commissie is slechts één register bewaard gebleven. Het Burgemeestersgericht Bij de instelling van het Burgemeestersgericht lag de bedoeling voor, de burgers in geschillen van weinig belangrijkheid een snelle en niet kostbare wijze van procederen te verschaffen. Bij de overdracht van 1390 en door latere ampliaties werd bepaald, dat het Burgemeestersgericht kennis zou nemen van geschillen over de volgende zaken: verdiend loon, huishuur, geleend geld zonder obligatie, nog niet verjaarde obligaties, verteerde kosten, betaling van eet- en drinkwaren, gras en weidegeld, ongeborgde schuld, vee bestemd voor de consumptie ("tot de keuken"), granen tot 12 malder, wijn in vaten, haring tot en met een halve last, pacht van landerijen, kooppenningen en hooggeld. Het Burgemeestersgericht mag dus veilig als een dagelijks Gericht beschouwd worden. Van een sententie van het Burgemeestersgericht was appèl mogelijk op de Raad. Dit appèl had de vorm van reauditie, d.w.z. de aanlegger in eerste instantie was ook aanlegger der zaak in reauditie. Het Schepengericht Het Schepengericht nam kennis van criminele en civiele zaken, terwijl het passeren van volontaire acten over het algemeen ten overstaan van twee Schepenen geschiedde. De criminele zaken, die tot de competentie van het Schepengericht behoorden, waren de zogenaamde "lijf en lid-zaken" d.w.z. misdrijven, die over het algemeen met de dood of het verlies van een lidmaat gestraft werden. De andere criminele zaken vielen aan de Raad. Omstreeks 1807 is dit onderscheid vervallen en nam het Schepengericht kennis van alle criminele zaken. Van sententies van het Schepengericht in criminele zaken was geen appèl mogelijk. De revisie van vonnissen van het crimineel Schepengericht, die reeds in 1769 door de Prins-Stadhouder was voorgeschreven voor de vonnissen in criminele zaken van het Rijk van Nijmegen, schijnt pas omstreeks 1795 door de stad aangenomen te zijn voor de vonnissen in criminele zaken van het Schepengericht. Dat bij een verandering van het vonnis door het Provinciaal Hof de Schepenbank een geheel nieuw vonnis formuleerde, kan wellicht gezien worden als een aanduiding, dat men deze verplichting niet van harte geaccepteerd heeft. Voor het Schepengericht kwamen alle civiele zaken, die niet uitdrukkelijk aan een ander Gericht voorbehouden waren. De zittingen van het Schepengericht werden gehouden op Vrijdag en Zaterdag. In deze zittingsdagen werd het onderscheid gemaakt, dat men voor het Vrijdagse Schepengericht procedeerde in geschillen, voorkomende uit contracten, obligaties en vorderingen uit obligaties; voor het Zaterdagse Schepengericht behoorden de zaken van peinding en pandkering, in- en uitleiding in erfhuisrecht, civiele gewaltklacht en ontweer. Het oproepen der Schepenen voor de zitting geschiedde niet door de Richter, maar door de Schepenen onderling. De Richter presideerde de zittingen en de uitspraken van het vonnis. Bij het resumeren der zaak en bij de stemming der Schepenen moest hij afwezig zijn. Het Buitengericht De naam en de aard van het Buitengericht hebben tot verschillende uitleggingen aanleiding gegeven. Men heeft de mening geopperd, dat het buitengericht alleen bestemd was voor geschillen tussen vreemden onderling of tussen een vreemde en een burger. Anderen hebben gemeend, dat dit Gericht bestemd was voor de oplossing van marktgeschillen, dat het in de openlucht gehouden werd en kort recht verschafte in geschillen omtrent koop of andere overeenkomsten op het gebied van de markt. Men meende zelfs, dat het marktdiefstallen kon berechten. Dit laatste is, gezien de organisatie van de criminele rechtspraak en de vrij grote gestrengheid van deze, beslist niet aan te nemen. De berechting van geschillen omtrent koop en verkoop was uitdrukkelijk voorbehouden aan het Burgemeestersgericht, waarbij geen verschil werd gemaakt tussen burgers en vreemden. |
Structuur of genealogie | De Raad der Stad Nijmegen bestond uit twee Burgemeesters, tien Schepenen en acht Raadsvrienden. Het getal der Raadsvrienden schijnt in de loop der tijden wel eens veranderd te zijn; dat der Burgemeesters en Schepenen is onveranderd gebleven. Het Burgemeestersgericht werd gevormd door de twee regerende Burgemeesters, bijgestaan door een Secretaris. Het Schepengericht was samengesteld uit de Richter der Stad en tenminste zeven Schepenen. Omstreeks 1795 zijn enkele veranderingen voorgevallen in de organisatie van de vier gerichten; deze zijn echter niet van ingrijpende aard geweest. |