Voerliedengilde


ArchiefvormerVoerliedengilde
Archief302 Voerliedengilde Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
Datering1665-1818
PlaatsNijmegen
Algemene contextIn de late middeleeuwen verenigden de stedelijke beoefenaars van beroepen zich in groepen, de zogenoemde gilden en ambachten. Dankzij de gilden waren de beroepen en de geleverde kwaliteit beschermd – er was nauwelijks concurrentie mogelijk door mensen van buiten de stad. Een leerling werd, na goedkeuring door het gilde en meestal tegen betaling, bij een gildelid in de praktijk opgeleid. Als hij de status van gezel had bereikt werkte de leerling een aantal jaren in dienst van zijn meester. Na het afronden van een meesterproef kon hij zich meester noemen. Aan toetreding tot een gilde werden diverse eisen gesteld, zo moest een gildelid het Nijmeegse burgerrecht bezitten. Onder anderen Joden en (vanaf 1592) katholieken waren lange tijd uitgesloten.

Het stadsbestuur had zeggenschap over de gilden: het keurde onder andere de reglementen goed en stelde vast hoeveel leden elk gilde mocht tellen. Anderzijds hadden de gilden ook politieke macht. De leden van de belangrijkste gilden vormden samen het Sinter Claesgilde. Zes tot acht vertegenwoordigers hieruit, de Claesmeesters, controleerden het stadsbestuur en mochten voordrachten doen voor de raad. Na de Reductie van Nijmegen werd het Sinter Claesgilde in 1592 buitenspel gezet.
GeschiedenisDe voerlieden waren de vervoerders die met paard en wagen het transport van mensen en goederen verzorgden. Het gilde werd in 1665 opgericht, mogelijk bestond het ook al eerder. Onder het gilde vielen onder meer de bierdragers en sleevoerders. Zij hadden het voorrecht om tijdens de Mariaprocessie op zondag na Pinksteren de berrie te dragen waarop het beeld van de Heilige Maagd stond. Het gilde werd daarom ook het Onze Lieve Vrouwegilde genoemd. Na de Reductie was dit religieus vertoon niet meer toegestaan.

In de gildebrief waren de regels vastgelegd waaraan de gildeleden moesten voldoen. Midden achttiende eeuw was vastgelegd dat de voerlieden goede karren moesten hebben – jaarlijks werden ze gekeurd op gebreken. Voerlieden uit andere plaatsen mochten in Nijmegen geen nieuwe vracht laden, tenzij er een contract was met die plaatsen (zoals Aken, Keulen en Luik). Men mocht ook maar één span tegelijk aan vracht vervoeren. Ook werden er strenge roosters afgesproken voor de ritten. Zo mochten wagens naar Kleef of Keulen niet eerder dan in Kranenburg stilhouden en daar niet langer blijven dan een half uur. Het stadsbestuur stelde vrachtlijsten vast met het vrachtloon dat de voerlieden moesten rekenen voor alle verschillende afstanden en voor verschillende soorten vervoermiddelen (huifkarren, postwagens, koetsen, enzovoort).

In 1781 schonk meester Frank Verbundt een kan van het gilde uit 1769 aan het stadsbestuur. Deze bevindt zich in Museum Het Valkhof.

In 1798, in de Bataafs-Franse tijd, werden de gilden voor het eerst opgeheven, later werden ze meermalen hersteld en opnieuw opgeheven. Ze verdwenen in Nederland definitief in 1818. De fondsen en bezittingen van de voormalige gilden werden bij Koninklijk Besluit van 1820 geliquideerd: ze kwamen toe aan de stadsbesturen. De gemeente Nijmegen benoemde vervolgens commissarissen voor het beheer van de fondsen en bezittingen.
Functies, beroepen of activiteitenHet behartigen van de belangen van de leden van het gilde, het doorgeven en binnen het gilde behouden van vakkennis en kwaliteit.
Structuur of genealogieKort na de oprichting werden in de organisatie een boekhouder, een oudmeester en een jongmeester aangewezen.
Bron(nen)Ach lieve tijd. Twintig eeuwen Nijmegen en de Nijmegenaren, Zwolle, 1986.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Gilde_(beroepsgroep), gezien 8 juli 2021.
Klep, P.M.M., ‘De economische en sociale ontwikkeling in de Nieuwe Tijd’, in: Nijmegen, Geschiedenis van de oudste stad van Nederland. Middeleeuwen en Nieuwe tijd, Nijmegen, 2005.
Regionaal Archief Nijmegen, 185 Gemeentearchivaris H.D.J. van Schevichaven over de geschiedenis van Nijmegen (1802) 1841-1918 (1919), inventarisnummer 62.
‘Reglement en ordre : waar na de voerluyden der stadt Nymegen in het vorderen en ontfangen van wagen-vrachten, koetzen, phaëtons, verleenen van voorspan paarden aan couriers als anders, hun zullen moeten reguleren. Gearresteert en vastgestelt by borgemeesteren, schepenen, en Raaden der stadt Nymegen’, in: Ordonnantiën en resolutiën van Nijmegen (24), Nijmegen, 1749.
‘Vragt-lyste voor het voerlieden-gild der stad Nymegen, of : ordonnantie, gearresteerd by borgermeesteren, schepenen en raaden der stad Nymegen : waar naar de respective voerlieden zich, in het vorderen van vragtloon, praeciselyk zullen hebben te reguleren’, in: Ordonnantien en resolutien van Nijmegen, Nijmegen, 1787.