Nederlands Hervormde Gemeente Heumen en Malden


ArchiefvormerNederlands Hervormde Gemeente Heumen en Malden
Archief281 Nederlands Hervormde Gemeente Heumen en Malden
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
Datering1748-1956
PlaatsHeumen
Malden
GeschiedenisHistorisch overzicht

De oudste agrarische nederzetting van Heumen - we onderscheiden hier het dorp van de gelijknamige heerlijkheid - lag langs de huidige Dorpsstraat en de oude Boterdijk. In de onmiddellijke omgeving daarvan lag het kerkgebouw, dat in het begin van de zeventiende eeuw in hervormde handen overging (1). Reeds in de dertiende eeuw kende Heumen, dat toen hoogstwaarschijnlijk een dochterkerspel van Overasselt was, een kapel, toegewijd aan St. Joris (Georgius) (2). De eerste, die zich heer van Heumen, en heer van Malden, noemt is, in het midden van de veertiende eeuw, Johan van Groesbeek (3). Waarschijnlijk was hij ook de bouwer van "dat huys tot Hoemen up den werde" (4). Later zijn het slot en de heerlijkheid Heumen opgedragen aan de hertog van Gelre, die deze daarna weer in leen uitgaf aan leden van het geslacht Van Groesbeek. Zo werd een Johan van Groesbeek in 1404 beleend met het "huys tot Hoemen" en alle heerlijke rechten, waaronder de inkomsten van de kerk ("kerckgift") en het recht om de pastoors voor te dragen, en in feite te benoemen (collatierecht) (5). Ook de prior van St. Walrik meende echter aanspraken te hebben op bepaalde rechten en tienden (6). In 1438 en 1441 werden overeenkomsten gesloten om de geschillen dienaangaande op te lossen (7).
Werd de kerk omstreeks 1300 een "Capella" genoemd, in 1450 is er sprake van een "Ecclesia", waarmee een zelfstandige kerk met een eigen pastoor bedoeld moet zijn (8). Deze verzelfstandiging betekende een afsplitsing van de parochie Overasselt en was mogelijk een gevolg van de hierboven genoemde overeenkomsten tussen de prior van St. Walrik en de heer van Heumen (9).

De kern van het dorp Malden werd eertijds gevormd door een kerk en waarschijnlijk een middeleeuwse "curtis" (10). Tegenover deze kern stond op enige afstand in de broeklanden de ronde Malderburcht, die waarschijnlijk dateerde van 1270 en in het begin van de veertiende eeuw verwoest of afgebroken werd (11). De eerste schriftelijke vermelding van een kapel in Malden dateert van 1247, maar waarschijnlijk heeft er al eerder een kerkgebouw gestaan (12).

In het midden van de vijftiende eeuw kwam Johan van Groesbeek ook in het bezit van de heerlijkheid Malden en verwierf daardoor onder andere de kerkelijke inkomsten en het collatierecht (13). In 1468 wordt melding gemaakt van een altaar in de kerk van Malden ter ere van de H. Georgius (14) en van 1481 dateert de oudste, bekende, vermelding van een pastoor van Malden, namelijk Petrus van den Elsen (15). Van 1609 tot 1798 was de kerk in handen van de hervormden (16).

Na de Reductie van Nijmegen in 1591 stelde het Hof van Gelre op 18 november 1591 een rentmeester aan over de geestelijke goederen in het Rijk van Nijmegen. Deze slaagde er echter niet in de bezittingen van de katholieke instellingen, zoals kerken en kloosters, in handen te krijgen (17). Evenmin slaagde het College van Gedeputeerden van het Kwartier van Nijmegen, dat in 1601 het bewind over de geestelijke goederen had overgenomen, erin om de middelen te vinden om de reis- en de verblijfkosten van enige predikanten in het Rijk en het ambt tussen Maas en Waal te vergoeden, "dewiel men nog geen bewynt van die geestelycke guideren in d'Ampten voorsz. is hebbende....." (18). Toen het Hof in 1615 besloot Jelis Claessen, rentmeester van de heerlijkheid Heumen, aan te schrijven met de opdracht een staat over te leggen van pastorie- en andere geestelijke goederen, waaruit de predikant kon worden onderhouden, voldeed deze daaraan eerst na veel aandrang (19). Waarschijnlijk werd kort daarop Johannes de Noo de eerste predikant van de combinatie Heumen en Malden (20). Tussen 1619 en 1625 werd de kerkelijke gemeente Heumen en Malden gevoegd bij die van Groesbeek en Beek en zou daarmee tot 1666 verenigd blijven, waarna Heumen en Malden weer een eigen predikant kreeg (21). Het is thans moeilijk nog met zekerheid vast te stellen hoelang Heumen en Malden daarna zelfstandig een predikant heeft kunnen aanstellen. De middelen ervoor zullen toen, evenals later, slechts met de grootste moeite zijn bijeengebracht.
Van 1680 tot 1706 was de Gemeente Heumen en Malden, wat haar predikant betreft, blijkbaar gecombineerd met Over- en Nederasselt (22). In 1747 moet de in 1869 bij Koninklijk Besluit ontbonden combinatie met Groesbeek tot stand zijn gekomen. Het archief van de Nederlands Hervormde Gemeente zelf kan ons hierover helaas geen uitsluitsel geven, omdat alle stukken van voor 1747 verloren zijn gegaan. Ook de archieven van de heerlijkheid Heumen en Malden, die in 1769 in het bezit van de stad Nijmegen kwamen, bevatten hierover geen gegevens. Bij besluit van Koning Willem III van 25 juni 1869 werd Groesbeek weer een zelfstandige kerkelijke gemeente (23).

Op 1 juni 1872 werd Mook, dat met het dorp Middelaar één burgerlijke gemeente vormde, maar kerkelijk met Gennep verbonden was, bij de kerkelijke gemeente Heumen en Malden gevoegd (24). Later, in 1919, zou Groesbeek, via het Classicaal Bestuur van Nijmegen, een poging doen om zich opnieuw bij Heumen aan te sluiten (25). Nogmaals gebeurde dit in 1926 op grond van het feit dat Groesbeek financieel niet meer in staat was zelfstandig een predikant aan te stellen. Heumen maakte hiertegen met succes bezwaar, omdat het het grootste gedeelte van het predikantentractement zou moeten bekostigen, terwijl de predikant in Groesbeek moest gaan wonen (26).

Op 26 juni 1952 dienen in een gecombineerde vergadering de kerkenraad van Heumen en die van Over- en Nederasselt bij het Breed Moderamen der Provinciale Kerkvergadering van Gelderland een verzoek in tot combinatie van hun kerkelijke gemeenten, aan welk verzoek, daar het geheel paste in het kader van het plan tot reorganisatie van de kerkelijke indeling van Gelderland bezuiden de Waal, werd meegewerkt (27). Dit plan tot herindeling ging echter niet door, waarop Groesbeek, Heumen en Over- en Nederasselt op 13 maart 1953 een gecombineerde kerkenraadsvergadering belegden, waarin de voorwaarden van een fusie punt voor punt op papier gezet worden, maar deze fusie vond uiteindelijk ook geen doorgang (29). Wel kwam er per 1 juli van dat jaar een nauwe samenwerking tot stand tussen deze gemeenten.

Tenslotte zou, na een lange voorbereiding, de kerkelijke gemeente Heumen, Malden en Mook, met ingang van 1 januari 1967 volledig samengaan met de kerkelijke gemeente Over- en Nederasselt (30).

Het beheer over de geestelijke goederen, te Heumen en Malden en te Beek, door het College van Gedeputeerden van het Kwartier van Nijmegen in 1601 overgenomen, werd in of kort na 1627 overgelaten aan de heer van Heumen en Malden (31). Johan van Groesbeek verkocht de heerlijkheden in 1660 aan Ludolph Steenhuys, ambtman van Grave (32), wiens kleindochter Genovena Maria, gravin van Welderen, geboren barones van Steenhuys, op 30 oktober 1769 de heerlijkheden Heumen en Malden aan de stad Nijmegen verkocht (33). Nijmegen vond het niet alleen aantrekkelijk om in het bezit te komen van enige "Notabile streken lands welke binnen dezelve Heerlijkheden gevonden worden", maar wilde vooral de vrije passage naar de Maas in handen krijgen, en achtte verder, naast de economische voordelen, het verwerven van de criminele jurisdictie, die tot de heerlijke rechten behoorde, uiterst belangrijk (34). Tot deze rechten behoorden, behalve de zeggenschap over de aanstelling van de richters, secretarissen, schout en schepenen, stadhouder en griffier van de Heumense leenkamer ook het collatierecht en het bezit van de pastorie ("De Holenberg") van de hervormde kerk te Heumen (34). De stad droeg voortaan de kosten van het onderhoud van de pastorie en stond de predikant vrije bewoning toe.

Vrijwel direkt ging de stad ertoe over een deel van haar pas verworven bezit af te stoten: op 2 augustus 1770 kwamen bij publieke verkoop het Huis Heumen "zijnde uit het water op-gehaald, voor zien van spatieuze kamers, kelder-keukens, kelders, zolders een een tooren ...." (35) met een aantal landerijen, rechten en tijnsen in het bezit van Maurits Cornelis Pasques de Chavonnes, ambtman van Grave en Cuyk (36). De stad behield echter bij deze verkoop de kerkgift en de daarmede samenhangende tienden. De stad bleef tot laat in de negentiende eeuw als heer van Heumen en Malden gebruik maken van de haar toekomende rechten ten aanzien van de hervormde gemeente. In 1795 werden de heerlijke rechten weliswaar in principe afgeschaft (37) en in 1811, bij de inlijving bij het Franse Keizerrijk, verloor de stad ook het toezicht op de financiën van de kerk en de diaconiefondsen (38), maar kort na de Franse overheersing werden de bezitters van heerlijke rechten door koning Willem I weer in hun rechten hersteld.

De Bataafse tijd bracht ook de officiële scheiding van kerk en staat; tot op dat moment was de hervormde godsdienst staatsgodsdienst geweest. Nu werd bepaald dat de kerken mochten worden gebruikt door het kerkgenootschap dat ter plaatse de meeste leden telde (39). Als een kerkgenootschap aldus afstand moest doen van het gebruik van een kerk had het recht op een billijke schadevergoeding. Door deze maatregel gingen, vooral in het zuiden van het land, veel kerken, met de daarbij behorende inkomsten, die na de reformatie in bezit waren gekomen van de hervormden, weer over in handen van de katholieken, alhoewel dat op veel plaatsen met moeilijkheden gepaard ging. Aangezien het Rijk van Nijmegen grotendeels katholiek was gebleven eisten de katholieken ook hier de kerken op. In Malden was dat, wat het kerkgebouw betreft, geen probleem: er woonden toen uitsluitend katholieken en deze 393 zielen kregen, bij besluit van het bestuur van het Rijk van Nijmegen van 8 oktober 1798, het vroegere, nog slechts uit enkele muren bestaande hervormde kerkgebouw in bezit (40). Voor Heumen werd in oktober 1798 een plan van schikking tussen de hervormden en katholieken opgemaakt. Hoewel niet meer na te gaan is wat dit plan precies inhield, blijkt uit de afwijzing ervan door de hervormde gemeente, dat het voor haar niet gunstig was (41). De zaak bleef slepende. Met de komst in 1806 van Lodewijk Napoleon als koning van Holland ging bij de katholieken weer de hoop leven op uiteindelijke vervulling van hun lang gekoesterde verwachtingen (42). Volgens aantekening van de predikant Wouter Ruttinck dienden de katholieken te Heumen op 18 april 1808 bij de koning een rekest in om behalve het hervormde kerkgebouw, ook het schoolhuis en de goederen en inkomsten van de kerkelijke gemeente, die alle oorspronkelijk katholiek bezit waren geweest, terug te krijgen (43). De katholieke gemeenschap liep hiermee vooruit op het Koninklijke Decreet van 2 augustus 1808, dat de mogelijkheid zou scheppen deze goederen terug te krijgen (44). Nogmaals wendden de katholieken zich op 19 juli 1809 tot de koning in een rekest en vervolgens tot de assessor in Gelderland, Verhuell, om de teruggave te bewerkstelligen, maar voor de tweede maal weigerden de hervormden hieraan toe te geven (45). Een vergelijk bleek, na twee bijeenkomsten op het raadhuis van Nijmegen, niet mogelijk (46). Niettegenstaande deze verzoeken van de katholieken te Heumen zowel als te Malden - waar men ook in het bezit wilde komen van de kerkgoederen alsmede van de pastorie-, kosterij- en armengoederen - bleef de toestand, voorzover we konden nagaan, hierna onveranderd.

De hervormde pastorie "De Holenberg" te Heumen werd op verzoek van het Classikaal Bestuur van Nijmegen, "doende wat des kerkeraads is" d.w.z. dat het optrad als kerkenraad, op 7 december 1863 door de stad Nijmegen aan de hervormde kerk overgedragen (47). In 1871 deed de stad afstand van haar functie als opperkerkvoogd (48) en in het daarop volgende jaar werd het collatierecht afgestaan (49). Op 30 januari 1879 verkocht de stad de titel van heer van Heumen tezamen met de korentienden aan Jan Jacob Luden te Driebergen (50). Deze zeer gefortuneerde maar ietwat zonderlinge figuur zou bovendien in 1902 ruim 125 hectaren landbouw- en bosgrond, tot de heerlijkheid Heumen behorend, van de gemeente Nijmegen kopen (51) en zich daarnaast het bezit van het vroeg 19e-eeuwse Huis Heumen weten te verwerven (52).

Als eigenaresse van de heerlijkheid Malden nam de stad Nijmegen in 1769 de verplichting, behorend tot de pastoralia van Heumen en Malden, over tot jaarlijkse betaling met kerstmis van honderd gulden, alsmede van drie malder rogge, te betalen op Sint Petri ad Cathedram (22 februari). De eerste last was verbonden aan de tiendtrekking: doordat de heer van Malden de boekweittienden van het grondgebied (het dorp) trok, moest hij jaarlijks honderd gulden aan de predikant betalen. Bij de wet van 16 juli 1907 (Stbl. 222) werd deze tiendheffing afgeschaft. De tweede was een grondrente te voldoen in rogge, die echter niet zoals de gemeente Nijmegen veronderstelde - toen zij de betaling van deze lasten in 1915, na 145 jaar, plotseling staakte - vervallen was met de verkoop in 1902 van grond aan de heer Luden, maar berustte op een grondrente behorend tot de heerlijkheid Malden (53). Het waren de toenmalige scherpzinnige predikant van Heumen, Pieter Pras, en na zijn vertrek in 1920, zijn opvolger Pieter Smit, die uit het kerkelijk archief de bewijzen te voorschijn wisten te brengen, waardoor een proces tegen de gemeente Nijmegen kon worden aangespannen, dat Nijmegen in 1927, erkennend dat haar rechtsgronden zwak waren, wist te voorkomen met een voorstel tot afkoop van deze achterstand in betaling met een akte van dading (54). In 1976 zou door de stad eindelijk deze eeuwenoude verplichting voorgoed van de kerkelijke gemeente Heumen en Malden worden afgekocht (55).

Nadat Nijmegen de functie van opperkerkvoogd op verzoek van het Provinciaal College van Toezicht in 1871 had neergelegd, stond het Classicaal Bestuur van Nijmegen, zoals reeds bleek tot dan toe "waarnemende wat des kerkeraads is", in de vergadering van 27 november 1872 het verzoek van de manslidmaten om een eigen kerkenraad te mogen aanstellen, toe (56). Er werden twee ouderlingen en twee diakenen aangesteld, die vier jaar in functie zouden blijven. In dezelfde maand werd een plaatselijk reglement op het bestuur en het beheer in de Hervormde Gemeente Heumen, Malden en Mook goedgekeurd (57). De kerkvoogden, die volgens dit reglement alleen benoembaar waren indien zij bezitters waren van minstens 15 hectaren grond of een jaarlijks inkomen hadden van minstens (. 600,--, werden door de notabelen benoemd, die op hun beurt weer door de stemgerechtigde leden aangeslagen in de hoofdelijke omslag, werden gekozen. Werd in het daarop volgend reglement van 1895 nog wél de eis gesteld, dat de kerkvoogd een "vermogend" man was, in het gewijzigd reglement, dat 22 oktober 1917 door kerkvoogd en notabelen werd vastgesteld, had men deze voorwaarde laten vallen (59).

Toen na de reformatie Heumen en Malden één voorganger kregen, betrof dat wel de combinatie van de predikantsplaats, niet van de gemeenten. In de loop van de tijd is men deze vaste combinatie klaarblijkelijk als één gemeente gaan beschouwen. Meer kan men niet zeggen, omdat de gemeente(n) geen kerkenraad had(den). Anders dan in Over- en Nederasselt zijn Heumen en Malden op een onbekend moment, maar wel lang voor 1741, ook wat hun kerkgebouw betreft samengevoegd, in die zin dat slechts de Heumense kerk werd gebruikt. De Maldense kerk kwam intussen steeds verder tot verval, tot zij in 1798 weer aan de plaatselijke katholieken kwam. De kerk die in 1960 werd afgebroken ging op de middeleeuwse parochiekerk terug, maar was in de vorige eeuw in feite toch een nieuw, en groter, gebouw geworden. De Heumense kerk is vanaf de zeventiende eeuw onafgebroken door de hervormde gemeente gebruikt, en werd in 1976-1977 grondig gerestaureerd.

De financiële toestand van de kerkelijke gemeente was gedurende lange tijd verre van rooskleurig. De arme geloofsgemeenschap, die gedurende decennia geschommeld had tussen de veertig en de zeventig lidmaten, kon nagenoeg niets bijdragen aan de zware lasten van het onderhoud van het kerkgebouw. Moesten in 1761 de kerk- en armenmeesters al "serieuselijk" worden "aanbevolen" om de uitgaven niet boven de inkomsten te laten "excederen" (60), in 1873 moest op een synodale missive geantwoord worden, dat deze gemeente "tot de zeer weinige behoort", die niet in staat is het predikantentractement te verhogen" (61). Met ingang van het jaar daarop zou zij dan ook onderstand uit het fonds voor noodlijdende kerken gaan ontvangen (62). Begrijpelijk, dat men dan bij de zorg voor een kerkgebouw "waar het van alle kanten doorregend" en een pastorie "Verveloos, onbewoonbaar, kortom in een treurige toestand" (63), met een kerkelijke gemeente, die "bijna uitsluitend bestaat uit rijksambtenaren, spoorwegpersoneel en kleine landbouwers, die financieel geen bewijzen van belangstelling in de bloei der kerk kunnen geven", grote moeite deed van diverse instanties subsidie te verkrijgen, of de reeds toegestane subsidies te doen verhogen (64). Na de plaatsing van het monument in 1890 ter nagedachtenis aan de in de slag op de Mookerheide in 1574 gesneuvelden graven Lodewijk en Hendrik van Nassau, trachtte men verschillende malen voor deze noden ook koninklijke belangstelling te verkrijgen. Dat resulteerde enkele malen in een persoonlijk bezoek van leden van het koninklijk huis, maar leidde niet tot directe financiële steun (65).
Geleidelijk aan zou echter gedurende de twintigste eeuw de financiële toestand gaan verbeteren, niet in het minst door een zakelijker beleid van de predikanten en kerkvoogden, zodat ook het kerkje, waarvan overigens de toren, met de klokken, in 1798 (66) in handen van de burgerlijke gemeente Heumen was overgegaan, beter kon worden onderhouden.

1. A.G. Schulte, De Nederlandse Monumenten, van Geschiedenis en Kunst, Het Rijk van Nijmegen. Westelijk gedeelte. Uitgave van de Rijksdienst voor de monumentenzorg, 's-Gravenhage 1982 (voortaan: Schulte), 149
2. Schulte, 151
3. F. Gorissen, Stede-atlas van Nijmegen. Werken uitgegeven door Gelre, vereeniging tot beoefening van Geldersche geschiedenis, oudheidkunde en recht, Arnhem 1956, no. 29 (voortaan: Gorissen, Stede-atlas), 31
4. Friedrich Gorissen, Die Burgen im Reich von Nimwegen auszerhalb der Stadt Nimwegen, in: Niederrheinisches Jahrbuch, Band IV, Krefeld 1959, 30
5. J.J.S. Sloet, e.a., Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen: J.J.S. Sloet, J.S. van Veen en A.H. Martens van Sevenhoven, Het Kwartier van Nijmegen, Arnhem 1924, 16. Gorissen, Stede-atlas, 32
6. D. Teunissen, De geschiedenis van de kloostergoederen van St. Walrick te Overasselt, in: Numaga, tijdschrift gewijd aan heden en verleden van Nijmegen en omgeving, XXIV (1977), 33 - 50, 73 - 94 (voortaan: Teunissen), 45
7. J.A.B.M. de Jong, Het Oud-archief der stad Nijmegen, Nijmegen 1960, 4 delen (voortaan OAN), deel I, Inventaris, nrs. 2401 - 2402. Zie ook: Teunissen, 45 - 46
8. C. Wilkes, Quellen zur Rechts- und Wirtschaftsgeschichte des Archidiakonats und Stifts Xanten, Band I, Bonn 1937, 2 en 5
9. Schulte, 152
10. Schulte, 209
11. Schulte, 222
12. Schulte, 213
13. Schulte, 210 - 211
14. L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch, St. Michelsgestel 1870/1876, 5 delen (voortaan: Schutjes), deel V, 28
15. Schutjes, deel V, 30
16. Schutjes, deel V, 29. Schulte 1982, 213
17. A.J. Maris, De reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen in Gelderland, in het bijzonder in het Kwartier van Nijmegen, 's-Gravenhage 1939 (voortaan: Maris), 207
18. Maris, 208
19. Idem
20. Henricus de Jongh, Naam-lijst der Predikanten, Die in de Gemeenten, behoorende onder de IX Classe van het Geldersche Synode, Zedert de Hervorming der Kerken tot den jaare 1750, Het Heilig Evangelium bediend hebben, Leiden 1750 (voortaan: De Jongh), 28 A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Gorinchem 1839 - 1851, 14 delen (voortaan: Van der Aa), deel V Heumen, 542
21. Van der Aa, deel V Heumen, 542
22. M.W.L. van Alphen, Nieuw Kerkelijk Handboek tevens compleet Predikantenboek, Gouda 1903, Bijlage U (voortaan: Van Alphen), 136. Van der Aa, deel V Heumen, 542
23. Archieven van de Nederlands Hervormde Gemeente te Heumen en Malden (voortaan: AHM), inv.nr. 8, ingekomen stukken (kerkeraad) 25 juni en 2 juli 1869
24. AHM, inv.nr.223, ingekomen stukken (kerkvoogdij) 6 mei 1872
25. AHM, inv.nr. 2, notulen van de kerkenraad, 24 september 1919
26. Idem, 28 februari 1926
27. Idem, 17 november 1952 AHM, inv.nr. 25, ingekomen stukken (kerkenraad) 6 oktober 1952 en 8 december 1952
28. AHM, inv.nr. 2, notulen van de kerkenraad, 26 januari 1953
29. Idem, 13 maart 1953
30. AHM, inv.nr. 4, notulen van de kerkenraad, 31 mei 1967
31. Maris, 208
32. OAN, inv.nr. 2346
33. OAN, inv.nrs. 187, 2234
34. OAN, inv.nr. 187. J.A. Nillesen, Geschiedenis der oude hoge heerlijkheid Malden, Arnhem 1975 (voortaan: Nillesen), 30
35. OAN, inv.nr. 2318
36. Idem
37. M.J.A.V. Kocken, Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur Proeve van een geschiedenis van ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse gemeentebestuur tot en met de gemeentewet van 1851, 's-Gravenhage 1973 (voortaan: Kocken), 109
38. Kocken, 195
39. P. Noordeloos, De restitutie der kerken in den Franschen tijd, Nijmegen, Utrecht 1937 (voortaan: Noordeloos), 77 – 78
40. Archief van het voormalig polderdistrict "Rijk van Nijmegen" 1596 - 1944, inv.nr. 1185. Noordeloos, 226
41. AHM, inv.nr. 5, blz. 1
42. Noordeloos, 251
43. AHM, inv.nr. 5, blz. 5
44. Noordeloos, 257
45. AHM, inv.nr. 5, blz. 5
46. Idem
47. Secretariearchief van de gemeente Nijmegen 1815 - 1946 (voortaan: Secr. Arch. Nijmegen), serie delen nr. 48, raadsvergadering 30 juli 1863
48. Secr. Arch. Nijmegen, serie delen nr. 298, vergaderingen van B. en W. 24 januari 1871
49. Secr. Arch. Nijmegen, serie delen nr. 58, raadsvergaderingen 7 juni, 2 augustus en 23 augustus 1872
50. Nillesen, 32. Zie ook Secr. Arch. Nijmegen, serie delen nr. 67, raadsvergadering 26 oktober en 23 november 1878, Secr. Arch. Nijmegen, serie 19 nr. 20128
51. Secr. Arch. Nijmegen, serie delen nr. 95, raadsvergadering 12 en 26 juli 1902
52. Nillesen, 31
53. AHM, inv.nr. 278
54. Secr. Arch. Nijmegen, serie delen nr. 133, raadsvergadering 23 november 1927
55. Verslag raadsvergadering 3 juni en 19 augustus 1976
56. AHM, inv.nr. 1, notulen van de kerkeraad, 27 november 1872
57. AHM, inv.nr. 241
58. Idem
59. Idem. AHM, inv.nr. 2, notulen van de kerkeraad, 24 september 1919
60. AHM, inv.nr. 304
61. AHM, inv.nr. 221, notulen van de kerkvoogdij, 2 december 1873
62. Idem, 12 november 1874
63. Idem, 15 februari 1900
64. Idem, 11 april 1904
65. AHM, inv.nr. 1, notulen van de kerkenraad, 3 maart 1912
66. Noordeloos, 79