Gemeente Batenburg


ArchiefvormerGemeente Batenburg
Andere namenCommune de Batenburg (1810-1813)
Schoutambt Batenburg (1818-1825)
Heerlijkheid Batenburg (1818-1849)
Mairie de Batenburg (1810-1813)
Archief794 Gemeente Batenburg
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormGemeente
Datering1810-1983
PlaatsBatenburg (1810-1836)
Batenburg, Grootestraat school (1837-1913)
Batenburg, Grootestraat 9 (1913-1974)
Batenburg Molendijk 1 (1974-1983)
Voorganger(s)Dorpsbestuur Batenburg
Opvolger(s)Gemeente Wijchen (1984-)
Algemene contextIn 1810 werd Gelderland in etappen geannexeerd door het Franse keizerrijk: het gebied bezuiden de Waal werd in maart officieel aangehecht, de rest volgde pas in juli. Een consequentie hiervan was dat de Waal de grens werd tussen twee nieuw gevormde departementen, in het zuiden dat van de Monden van de Rijn (‘des Bouches du Rhin’ vanaf 24 april 1810) met ’s-Hertogenbosch als hoofdstad, in het noorden dat van de Boven-IJssel (‘de l’Yssel-Supérieur’ vanaf 1 januari 1811) met Arnhem als hoofdstad. Beide departementen kenden eenzelfde indeling in arrondissementen, kantons en communes (gemeenten). De departementen werden geleid door de prefect, geassisteerd door de onderprefecten die de leiding hadden over de arrondissementen. Het laagste bestuursniveau, de commune, werd geleid door de maire (burgemeester) geassisteerd door, afhankelijk van de grootte van de gemeente, één of meer ‘adjoints’ en geadviseerd door de ‘conseil municipal’ (municipale raad of gemeenteraad). De maire was zelf geen lid van deze raad. De gemeentelijke functionarissen werden benoemd door de prefect, die zelf benoemd was door de keizer. Hadden de lokale besturen vóór de invoering van de Franse wetgeving in 1811 nog taken op het terrein van de rechtspraak, vanaf 1811 waren hun taken uitsluitend nog administratief. In feite werden zij vooral geacht wetten en bevelen van hogerhand uit te voeren. Na het vertrek van de Fransen in 1814 werden er een aantal wijzigingen doorgevoerd in de organisatie van het gemeentelijk bestuur. De communes werden voortaan gemeenten en de maires burgemeesters genoemd. In gemeenten die vroeger vrije heerlijkheden waren, kreeg de heer het recht functionarissen voor benoeming voor te dragen. Uit het departement van de Boven-IJssel en stukken van het departement van de Monden van de Rijn werd de provincie Gelderland gevormd, met de Maas als zuidgrens. Hoofdstad van de provincie was Arnhem, waar de gouverneur, later aangeduid als commissaris van de koning(in), zetelde.
Voor de organisatie van het gemeentebestuur werden na het vertrek van de Fransen in 1814 reglementen opgesteld, waarbij een scherp onderscheid werd gemaakt tussen stad en platteland. Voor de plattelandsgemeenten (tussen 1818 en 1825 schoutambten genoemd) rondom Nijmegen trad per 1 januari 1818 een Gelders reglement in werking, in 1825 door een nieuw reglement vervangen. Deze reglementen voorzagen in een gemeenteraad en een college. Het college werd gevormd door de burgemeester (tussen 1818 en 1825 schout genoemd) en één of meer assessoren. De burgemeester werd door de koning benoemd, de gemeenteraad door de gedeputeerde staten en de assessoren vóór 1825 door de gedeputeerde staten en daarna door de gouverneur. De Gelderse plattelandsgemeenten onderhielden geen rechtstreeks contact met het provinciaal bestuur, maar deden dit via een bestuurlijke tussenlaag: zeventien hoofdschoutambten, die na 1825 geleidelijk werden vervangen door vijf districten.
De Grondwet van 1848 en de daarop gebaseerde Gemeentewet van 1851 maakten een einde aan de wettelijke verschillen tussen stad en platteland. Iedere gemeente kreeg drie bestuursorganen: de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Hiervan was de gemeenteraad het belangrijkste orgaan, waaraan alle bevoegdheden met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding van de gemeente toekwam die niet wettelijk aan één van de beide andere bestuursorganen waren opgedragen. De raadsleden werden voortaan direct gekozen door stembevoegde inwoners, de gemeenteraad koos uit zijn midden de wethouders en de burgemeester werd benoemd door de koning. Alle heerlijke rechten met betrekking tot voordracht van functionarissen vervielen en de districten werden, per 1 januari 1850, afgeschaft. Verder schreef de Gemeentewet iedere gemeente een gemeentesecretaris voor, de hoogste gemeentelijke ambtenaar, die als taak had de drie bestuursorganen te ondersteunen.
Voor de bestuurlijke verhoudingen was de voornaamste ontwikkeling dat het kiesrecht gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw voor een steeds grotere groep inwoners werd opengesteld, totdat in 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd en in 1919 ook voor vrouwen. In 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de Gemeentewet bij verordening van de rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied tijdelijk opgeschort; per 1 september van dat jaar werden alle gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders ontbonden. Hun taken werden verenigd in de persoon van de burgemeester; de wethouders fungeerden daarbij als zijn medewerkers. De oude bestuurlijke verhoudingen werden pas in het najaar van 1945 hersteld. Na de Tweede Wereldoorlog zette zich een tendens door waarin steeds meer taken van het plaatselijk bestuur op een intergemeentelijk niveau werden geregeld via gemeenschappelijke regelingen tussen (buur)gemeenten.
Om het gemeentelijk bestuur efficiënter te maken drongen het Rijk en de provincie aan op het samengaan van gemeenten. In 1984 vond er een gemeentelijk herindeling plaats in het gebied ten westen van Nijmegen.
GeschiedenisDe gemeente werd in 1810 opgericht. Zij had 567 inwoners in 1812, een aantal dat opliep tot 590 in 1983. De gemeente behoorde tussen 1810 en 1814 tot het arrondissement Nijmegen. In 1818 bleef zij, ondanks haar geringe omvang, als zelfstandige gemeente gehandhaafd, omdat de familie Van Bentheim-Steinfurt heerlijke rechten kon laten gelden op de inrichting van het bestuur. Tussen 1818 en 1850 behoorde de gemeente achtereenvolgens tot het hoofdschoutambt Rijk van Nijmegen en het district Nijmegen. Op 1 januari 1984 fuseerde de gemeente met de Bergharen en Wijchen tot de (nieuwe) gemeente Wijchen.
Functies, beroepen of activiteitenDe gemeente vervulde taken op het gebied van armenzorg, beheer van gemene middelen, belastinginning, bevolkingsregistratie, brandweer, burgerlijke stand, gezondheidszorg, jeugdzorg, milieubescherming, onderwijs, openbare orde, ruimtelijke ordening, sociale werkvoorziening, vuilophaal, welzijn. Zij voerde deze taken uit binnen het kader dat zij zelf stelde en dat van landelijk wet- en regelgeving. Een deel van deze taken voerde zij in samenwerking met buurgemeenten uit.
Bron(nen)Adam, H.B.N.B., e.a. Inventaris van de archieven der gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd in Gelderland, 1795 - 1813. Arnhem, 1982 - 1983; 7 delen (Gelderse inventarissen reeks, nr. 21).
Bl�court, A.S. de. De organisatie der gemeenten gedurende de jaren 1795 - 1851. Haarlem, 1903.
Buurman, D.J.G. 'Schets van de opeenvolgende bestuursindelingen in Gelderland v��r de invoering van de provinciale wet van 1850'. Bijdragen en mededelingen der vereniging Gelre 57 (1958), blz. 23 - 50.
Duffhues, T., O. Moorman van Kappen en J. Roes. Verleden in het Land van Maas en Waal: bijdragen over 125 jaar notariaat Roes. Zwolle, 1993.
Gorissen, F. Niederrheinischer St�dteatlas / Geldrische St�dte, 1. Heft: Nimwegen. Kleef, 1956 (Publikationen der Gesellschaft f�r Rheinische Geschichtskunde, nr. 51).
Heiningen, H. van. Batenburg: eeuwenlang twistappel. Wijchen, 1987.
Hendriks, H.J.J., M.J. Steenkamer en A.G. Mustert. Nijmegen onder raadpensionaris, koning, keizer en souvereine vorst. Zutphen, 1971 (Geldersche Historische Reeks, nr. 2).
Jansen, J.A., m.m.v. J. van Gelder en H. van Heiningen. 'Wijchen'. Gemeentehuizen in Gelderland: van Aalten tot Zutphen; T. en J. de Roos (red.). Arnhem / Groningen, 1995 (Werken der vereniging Gelre, nr. 46).
Jappe Alberts, W. 'Was Batenburg een 'stad'? Iets over de middeleeuwse geschiedenis van Batenburg'. Tweestromenland: Maas en Waals tijdschrift voor streekgeschiedenis, nr. 38 (1982), nr. III, blz. 6 - 17.
Kocken, M.J.A.V. Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur: proeve van een geschiedenis van ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse gemeentebestuur tot en met de Gemeentewet van 1851. Den Haag, 1973.
Martens van Sevenhoven, A.H. 'Schets van de geschiedenis der burgerlijke gemeenten in Gelderland v��r de invoering der gemeentewet van 1851'. Jonkheer mr. A.H. Martens van Sevenhoven: een keuze uit zijn geschriften. Arnhem, 1977 (Werken der vereniging Gelre, nr. 35), blz. 203 - 257.
Mont� VerLoren, J.P. de, en J.E. Spruit. Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke rganisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling. Deventer, 1982; 6e druk.
Ramaer, J.C. Geschiedkundige atlas van Nederland : de Fransche tijd (1795 - 1815). Den Haag, 1926.
Ramaer, J.C. Geschiedkundige atlas van Nederland : het koninkrijk der Nederlanden 1815 - 1931). Den Haag, 1931.
Schulte, A.G. De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst: het Land van Maas en Waal. 's-Gravenhage, 1986.
Statistieke beschrijvingen van de steden en het platteland van Gelderland, I : het kwartier van Nijmegen. Uitgegeven door P.D. Keijmel. Arnhem, 1971.
Volmuller, H.W.J. Nijhoffs geschiedenislexicon : Nederland en Belgi�. Den Haag / Antwerpen, 1981.
Vries, W. de. Bijdragen tot de geschiedenis van het rechterlijk bestel in Gelderland, I : rechtsgebieden gelegen in het kwartier van Nijmegen. Arnhem, 1965 (overdruk uit de Bijdragen en mededelingen der vereniging Gelre 49 - 60).