310 Waterschap De Gecombineerde Waterlossing van het Rijk van Nijmegen en Maas en Waal 1630 - 1944


Hoofdcategorie 7 Waterstaat
Archiefvormer Waterschap De Gecombineerde Waterlossing van het Rijk van Nijmegen en Maas en Waal (1630-1944)
Periode 1630 - 1944
Bereik en inhoud Opmerkelijk is de grote verspreiding door het archief van de resoluties, besluiten, notulen, zettingen en schouwrapporten. Deze bevinden zich niet steeds in de desbetreffende series, maar worden ook elders aangetroffen: schouwrapporten in de resolutieboeken, resoluties bij de zettingen of de correspondentie, commissienotulen bij die van de Gecombineerde Dijkstoelen en andersom, enz. Als bekend is dat er een vergadering is geweest, maar daarvan is niets terug te vinden in de desbetreffende serie vergaderstukken, dan wordt van de onderzoeker enige creativiteit gevraagd. Mogelijk bevinden de stukken zich op een niet direct voor de hand liggende plaats. In de vergadering van 19 december 1806 werd overigens al opgemerkt dat de dijkschrijvers bij resolutie van 22 juli 1803 opdracht hadden gekregen 'om de notulen van vergaderingen, schouwen enz., van deze Gecombineerde Dijkstoelen vanden jaare 1795 tot junij 1798, zo mogelijk, in eenige orde te brengen, en te doen registreeren.' Nu werd deze opdracht daarentegen weer ingetrokken, want de stukken bleken 'in zodane confusie en van zulk eene extensie' dat er geen beginnen aan was!(2)
Mede omdat er veel onenigheid is geweest over de waterlossing is de bemoeienis van hogere overheden meestal het gewest / de provincie met de waterstaatszaken groot geweest. Voor de periode tot 1630 zijn de gewestelijke archieven zelfs vrijwel de enige informatiebron.

1) Inv.nr. 2.
Omvang 19,875 m.
Openbaarheid Openbaar
Verantwoording J. Boon (1997)
Geschiedenis van het archief De oudste originele stukken in dit archief dateren van 1630. Daarnaast bevat het een aantal afschriften van oudere stukken, daterend vanaf 1321.
Op 1 juli 1944 ging het waterschap op in het Polderdistrict Rijk van Nijmegen en Maas en Waal. Met ingang van die datum zijn de oude archieven dan ook afgesloten.

Het archief is in de loop der jaren diverse malen geïnventariseerd. Het is namelijk lang gebruikelijk geweest dat de scheidende secretaris een inventaris opmaakte van het archief, voor hij het overdroeg aan zijn opvolger.(1) De functie van secretaris van de Gecombineerde Dijkstoelen werd altijd vervuld door één van de beide dijkschrijvers, zoals de secretarissen van de individuele dijkstoelen werden genoemd.
De stukken werden lange tijd niet op een centrale plaats bewaard. Vóór 1827 bestond daar namelijk nog geen regeling voor. Elk van de beide dijkstoelen plaatste de stukken in zijn eigen archiefruimte. Daarin was een aparte afdeling ingericht voor de stukken betreffende de Gecombineerde Dijkstoelen.
Dit is vermoedelijk de verklaring voor het verschijnsel, dat er van één stuk twee identieke exemplaren in het zelfde ontwikkelingsstadium kunnen bestaan. Deze stukken zijn destijds vermoedelijk in tweevoud opgemaakt, opdat beide dijkstoelen een exemplaar zouden hebben. De stukken, die nu in het archief van de Gecombineerde Waterlossing worden aangetroffen, zijn waarschijnlijk voor een belangrijk deel afkomstig uit de bewaarplaats van Maas en Waal. Een eventueel tweede exemplaar is doorgaans in het archief van het polderdistrict Rijk van Nijmegen gebleven. Bij de huidige inventarisatie zijn deze laatste stukken in het archief van het Rijk van Nijmegen gelaten, omdat het niet geheel zeker is dat de hierboven geschetste handelwijze overeen komt met de historische werkelijkheid.

Omstreeks 1665 is in Druten een ambtshuis gebouwd voor het Ambt van Maas en Waal. Het archief van de dijkstoel zal vanaf dat moment waarschijnlijk in dat pand hebben gestaan. Vóór die tijd is de verblijfplaats onduidelijk. Misschien bewaarde de dijkgraaf of de dijkschrijver het thuis.
Het archief van het Rijk van Nijmegen stond tot circa 1795 op de Furstendomsburcht op het Valkhof in Nijmegen. Waar het na de sloop van de burcht is terechtgekomen, is bij de inventarisatie niet duidelijk geworden. De vergaderingen van de dijkstoel vonden in de negentiende eeuw doorgaans plaats op het Nijmeegse stadhuis, maar het archief kan elders hebben gestaan.

In het reglement van 1827 werd geregeld dat er voortaan een gecombineerde administratie zou zijn, maar desondanks werden de twee delen van het archief niet samengevoegd. Ook toen het reglement van 1882 van kracht werd, gebeurde dat nog niet direct.
In 1885 werden eerst de archieven van het Polderdistrict Maas en Waal geïnventariseerd door de dijkschrijver van Maas en Waal en tevens burgemeester van Druten, W. Verheijen. In zijn inventaris treffen we ook de beschrijving aan van het deel van het archief van de Gecombineerde Waterlossing dat in het ambtshuis in Druten berustte.
In 1888 volgde de inventarisatie van het archief van het Polderdistrict Rijk van Nijmegen, ditmaal zonder het waterlossingsarchief erbij. De inventarisator was de burgemeester van Batenburg, G.L. van der Helm. Deze werd kennelijk in de wijde omtrek beschouwd als een specialist op het gebied van waterschapsarchieven, want hij heeft er vele geïnventariseerd. In 1892 nam hij ook het archief van de Gecombineerde Waterlossing onder handen. Hij voegde bij die gelegenheid de beide delen van het archief grotendeels samen. Waarschijnlijk is het archief vervolgens in Nijmegen geplaatst.

In feite is er vóór 1892 dus geen sprake van één archief. Er bestonden vóór 1827 formeel alleen twee afzonderlijke archiefbestanddelen in de archieven van de beide dijkstoelen. In de periode 1827 1892 bleef dit zo, hoewel het reglement een gecombineerde administratie voorschreef. Deze situatie laat ruimte voor een discussie over de rechtmatigheid van de samenvoeging tot één zelfstandig archief. Restauratie van de oude situatie is echter niet meer mogelijk. Daarom zou op zijn best de situatie, die was ontstaan na de samenvoeging in 1892, kunnen worden beschouwd als de oude orde. Die orde is uitstekend gedocumenteerd in de inventaris van G.L. van der Helm.(2)

Toen hij in dit archief weinig minuten van uitgaande stukken aantrof, zei Van der Helm daarover onder andere: '[er] kunnen er ook verdoold zijn in het archief van het Rijk van Nijmegen en door mij daarin gelaten daar ik, toen ik dat regelde, niets wist van een archief der Gecombineerde Waterlossing, als zijnde niet vermeld op de lijst der archieven van de Geld.[erse] waterschappen omtrent [18]85 ter prov.[inciale] griffie zamengesteld. [...] Hadde het er op gestaan dan had ik deze fout ook niet gedaan.' Hij ging er echter niet toe over om deze stukken alsnog in het juiste archief te plaatsen, want dat 'zoude de orde geheel verbreken'.(3) In plaats daarvan nam hij in de meeste gevallen in de inventaris van de Gecombineerde Waterlossing een verwijzing op naar het archief van het Polderdistrict Rijk van Nijmegen. Het zou trouwens niet altijd mogelijk zijn geweest om de afgedwaalde minuten van uitgaande stukken terug te brengen in het archief van de Gecombineerde Waterlossing, want een deel daarvan is ingeschreven in het register van uitgaande stukken van het Polderdistrict Rijk van Nijmegen.(4)
Bij de indeling van de inventaris ging Van der Helm uit van een chronologische ordening op onderwerp. Zijn beschrijvingen zijn uitgebreid en duidelijk. Door een beperkte hoeveelheid rubrieken is het echter soms moeilijk om in zijn inventaris bepaalde stukken te vinden als daarvan bijvoorbeeld de datering niet bekend is: een rubriek als 'Waterlossing' besloeg (uiteraard) een groot deel van het archief. Bovendien kon één inventarisnummer een hele serie bevatten, dan wel een eigen subrubriek vormen.
De inventaris was zodanig opgezet, dat aan het einde van elke serie en elke rubriek ruimte was opengelaten voor latere aanvullingen. Dat is niet vreemd, want er werd geen afgesloten archiefblok geïnventariseerd, maar een archief dat deels nog in de dynamische fase verkeerde. Van de mogelijkheid tot aanvulling is beperkt gebruik gemaakt: enkele series zijn bijgehouden tot 1920. De meeste andere stukken zullen zijn ingeschreven in de indicateurs van de ingekomen en uitgaande stukken, die zijn bijgehouden tot 1919. Om onduidelijke redenen is men hier toen kennelijk mee opgehouden en van de periode 1920 - 1944 is geen enkele eigentijdse toegang tot het archief overgeleverd.
Van der Helm heeft in de geschiedenis van de organisatie twee duidelijk bestuurlijke cesuren erkend en de inventaris daarnaar ingericht. Daardoor is iedere rubriek in drie chronologische subrubrieken uiteen gevallen, gebaseerd op de geldende reglementen: de landbrieven, het reglement van 1827 en het reglement van 1882. Ook de series heeft hij consequent op deze wijze gesplitst.
Naast de inventarisatie van het archief heeft Van der Helm ook aandacht besteed aan de materiële verzorging. De stukken zijn alle voorzien van blauwgerande etiketjes met daarop het inventarisnummer. Veel stukken zijn vervolgens op volgorde van inventarisnummer rubrieksgewijs in banden gebonden. De overige stukken heeft hij in 'portefeuilles' verpakt(5), die echter bij een latere archiefbewerking verloren zijn gegaan.

Na de afsluiting van het archief per 1 juli 1944 is het in 1949 geïnventariseerd door A. Delahaije, medewerker van het Gemeentearchief Nijmegen. Deze nam alsnog de door Van der Helm bedoelde afgedwaalde stukken op, alsmede enkele stukken betreffende de waterlossing, die door Van der Helm niet als tot dit archief behorend waren opgemerkt. De plaatsing van deze stukken in het archief van de Gecombineerde Waterlossing bleek niet altijd terecht te zijn, zodat sommige ervan bij de huidige inventarisatie weer zijn teruggeplaatst in de oorspronkelijke archieven. Beide inventarisatoren hadden bovendien een aantal stukken in dit archief laten zitten, die in één van de polderdistrictsarchieven thuishoorden. Deze zijn alsnog in de desbetreffende archieven geplaatst. Andersom is het niet onwaarschijnlijk, dat er in die archieven nog stukken zullen worden aangetroffen die in het archief van de Gecombineerde Waterlossing thuishoren. In dat geval zal een aanvulling op deze inventaris moeten worden samengesteld.
Delahaije's ordening is systematisch, waardoor de oude ordening van Van der Helm is doorbroken. De banden heeft hij materieel intact gelaten, maar de inhoud ervan is verdeeld over de inventaris. Hierdoor werd het terugvinden van een stuk er niet altijd eenvoudiger op.

1) Inv.nrs. 1107 - 1114.
2) Inv.nr. 1116.
3) Inv.nr. 1115.
4) Gemeentearchief Nijmegen, archief van het Polderdistrict Rijk van Nijmegen (1550 - 1944), inv.nr. 112.
5) Inv.nr. 1115.
Verwerving Het archief is in 1972 door de Dijkstoel van het polderdistrict Maas en Waal in bewaring gegeven
Aanvullingen In 2009 is aanwinst 2009-115 verworven. Deze is in 2010 beschreven onder inv.nr. 1494.
Selectie Het grootste deel van het archief dateert van vóór 1850. Van het resterende deel is met name de inhoud vanaf 1892 vrij mager. Daarom is bij de selectie voor vernietiging van stukken van ná 1850 de uiterste terughoudendheid betracht en zijn uit deze periode voornamelijk dubbelen vernietigd. De daadwerkelijke vernietiging vond vermoedelijk plaats in 1997.
Ordening Zoals hierboven vermeld is het archief in 1944 door A. Delahaije geïnventariseerd, waarbij hij de door Van der Helm aangebrachte indeling van het archief verving door een eigen systematiek. Hoewel moderner van opzet dan de inventaris van Van der Helm bleek deze inventaris van Delahaije in de praktijk op verschillende punten niet te voldoen. Het grootste bezwaar ervan is, dat hij vaak met een globale beschrijving grote aantallen stukken onder één inventarisnummer heeft afgedaan, die toch onderling verschillende zaken betreffen. Herinventarisatie was om deze reden al gewenst en heeft geleid tot een aanzienlijk hoger aantal beschrijvingen (ruim 500 meer) dan in de inventaris van 1949. De inhoud van het archief is hiermee een stuk toegankelijker geworden. Verder is een aantal van de stukken uit andere archieven, die Delahaije ten onrechte had toegevoegd aan dit archief, weer teruggeplaatst. Omgekeerd is een aantal door hem verwijderde stukken weer opgenomen, omdat ze wel in dit archief thuis bleken te horen, waaronder de losse kaarten en tekeningen.

Hierboven is betoogd dat de ordening van G.L. van der Helm de oudst bekende is. Bij het herinventariseren is overwogen deze ordening als basis te laten dienen voor de indeling van de inventaris. Het reconstrueren van deze orde zou echter voorbijgaan aan het feit dat de desbetreffende inventarisatie slechts heeft gediend tot het opmaken van een tussentijdse stand van zaken, waarbij twee archiefgedeelten werden samengevoegd. Het archief werd daarbij niet afgesloten, maar gewoon voortgezet. Hierbij moet worden aangetekend dat de ordening volgens de indeling van Van der Helm ná 1892 voor slechts een beperkt deel is aangehouden. Hoe de rest vanaf dat jaar werd geordend viel niet meer te achterhalen.
Om deze redenen is ervoor gekozen een nieuwe indeling te maken en wel in Stukken van algemene aard en Stukken betreffende afzonderlijke onderwerpen, welke laatste nader zijn verdeeld in stukken betreffende het organisme en stukken betreffende de taakuitvoering.

De archiefstukken, waaruit het archief in zijn huidige vorm bestaat, zijn ontstaan in het kader van een samenwerkingsverband tussen twee aparte, regionale organisaties. Deze organisaties zagen de taak van de waterlossing als een deel van hun eigen taak, maar konden niet onder de samenwerking met de ander uit. Ieder behield zijn eigen stukken over die samenwerking. Daardoor ontstonden, min of meer onafhankelijk van elkaar, een Drutens en een Nijmeegs archiefdeel. Die twee delen zijn later door Van der Helm samengevoegd tot het archief, zoals wij dat nu kennen. Omdat beide archiefgedeelten echter niet meer als zodanig herkenbaar zijn, waren ze onbruikbaar als basis voor de indeling van het archief.
Voor Van der Helm vormden de bestuurlijke cesuren in 1827 en 1882 het raamwerk voor de opbouw van zijn inventaris. Ze blijken evenwel in de meeste gevallen niet veel invloed op de structuur van het archief te hebben gehad. Daarom zijn deze cesuren losgelaten als indelingscriterium van de inventaris, zoals Delahaije ook al had gedaan. Series die na zo'n cesuur ongewijzigd zijn voortgezet, lopen dan ook gewoon door. Met de desbetreffende jaartallen in het achterhoofd zal de gebruiker van de inventaris zelf aan de hand van de datering kunnen concluderen onder welke reglementen een bepaald stuk is ontstaan.
Bij sommige onderdelen zijn de cesuren wèl duidelijk zichtbaar gebleven in het archief, zoals in de series begrotingen en rekeningen. Zowel in 1827 als in 1882 werd een ander systeem ingevoerd. In 1827 werd overgegaan van zettingen achteraf naar begrotingen vooraf. In 1882 werd overgeschakeld van de berekening per kalenderjaar naar de berekening per dienstjaar, dat ging lopen van 1 juli tot en met 30 juni. Omdat het nieuwe reglement inging op 17 mei 1882, bestaan er voor dat jaar drie begrotingen en rekeningen, namelijk voor de periodes 1881 - 16 mei 1882,
17 mei - 30 juni 1882 en 1 juli 1882 - 30 juni 1883.
Tenslotte werden vanaf 1912 in snel tempo stoomgemalen geplaatst, waarbij men het territorium van het waterschap ging opdelen in verschillende bemalingsgebieden. De financiën werden vervolgens ook opgesplitst tussen deze gebieden, waardoor de begrotingen en rekeningen van het waterschap een heel andere inhoud kregen dan voorheen. Zij werden nu beperkt tot die financiën, die niet bij één van de bemalingsgebieden waren onder te brengen. Een cumulatieve begroting en rekening, opgebouwd uit de resultaten van alle deelbegrotingen en rekeningen, kwam niet tot stand.
Er zijn nog enkele belangrijke data aan te wijzen in de geschiedenis van de waterlossing, die organisatorische veranderingen hebben opgeleverd. Die hebben evenwel geen consequenties gehad voor de administratie. De inventarisatie van 1892 kan, zoals hierboven betoogd, worden opgevat als de belangrijkste administratieve cesuur, maar ook deze gebeurtenis heeft geen belangrijke invloed op de archiefvorming gehad, omdat het indelingsschema van Van der Helm niet herkenbaar is voortgezet.

Evenals bij de voorgaande inventarisaties is het bij de huidige inventarisatie erg moeilijk gebleken om een archiefschema te ontwerpen, waarbinnen alle stukken eenduidig gerubriceerd konden worden.
De belangrijkste oorzaak hiervan is gelegen in de aard van het takenpakket van de archiefvormers. Dat was vooral gericht op de uitvoering en het onderhoud van werken om een goede waterlossing te verkrijgen of te behouden. Een belangrijk deel van de stukken heeft daardoor betrekking op telkens terugkerende, onderling vrij gelijksoortige activiteiten, steeds gericht op dezelfde objecten. Een indeling naar soort van activiteit of naar object zou dan, zo zou men denken, voor de hand hebben gelegen. Deze viel echter niet te maken, want veel zaken grijpen in elkaar of zijn op een zodanige, zij het steeds wisselende, manier met elkaar gecombineerd, dat ze niet eenduidig te rubriceren zijn. Als gevolg hiervan moest wel gekozen worden voor een weinig verfijnde rubricering, waarin de stukken vaak in eentonige chronologische reeksen zijn ondergebracht, waarin dezelfde zaken almaar terugkeren.
Het bezwaar dat de inventaris hierdoor te weinig snel vindbare en exclusieve informatie biedt, kan de onderzoeker ondervangen door het raadplegen van de digitale versie van de inventaris, die gelijktijdig met de gedrukte is uitgebracht. Hierin kan men namelijk op diverse wijzen zoeken, zoals op eigennaam, op trefwoord, op datum en op combinaties hiervan.
Bestaan en bewaarplaats van originelen Veel stukken, die in dit archief aanwezig zouden moeten zijn, maar hierin ontbreken, zijn ook in afschrift naar een hogere overheid gezonden. Het komt zelfs voor dat op deze manier originele stukken als bijlage of retroactum zijn meegezonden naar het Hof van Gelre en Zutphen om dienst te doen bij een proces. In zo'n geval zijn ze onderdeel geworden van het desbetreffende procesdossier van het Hof.
Voor een goed overzicht is het dan ook noodzakelijk, om tevens onderzoek te doen in archieven die berusten in het Rijksarchief in Gelderland te Arnhem. Met name de volgende archieven bevatten veel informatie:

-Archief van het Hof van Gelre en Zutphen 1209 - 1811 (bloknr. 0124). Hierin met name
de civiele procesdossiers.
-Archief van de Gedeputeerde Staten van Gelderland 1814 - 1950 (bloknr. 0039)
-Archief van Rijkswaterstaat, Directie Gelderland c.a. 1727 - 1982 (bloknr. 0108) en de
bijbehorende kaartenverzameling (bloknr. 0875)

Bovendien kan het interessant zijn de Algemene Kaartenverzameling (bloknr. 0509) te raadplegen.

In het Regionaal Archief Nijmegen bevindt zich nog een aantal andere waterstaatsarchieven van het gebied:

-Polderdistrict Rijk van Nijmegen 1550 - 1944
-Polderdistrict Maas en Waal 1571 - 1944
-Buitenpolder Teersche Sluispolder 1913 - 1959
-Molenpolder van Wamel, Dreumel en Alphen 1767 - 1881
-Geërfden van het dorp Hatert en de Teersche Sluis 1906 - 1913
-Dorpspolders van Afferden, Alphen, Alphen en De Keezen, Altforst, Appeltern, Balgoy
en Keent, Batenburg, Bergharen, Beuningen, Deest, Dreumel, Druten, Ewijk,
Hees-Neerbosch, Hernen, Heumen, Horssen, Leeuwen, Leur, Maasbommel,
Nederasselt, Niftrik, Overasselt, Puiflijk, Wamel, Weurt, Winssen, Wijchen
AanvraaginstructieOpenbare archiefstukken kunnen via de website en in de studiezaal van het Regionaal Archief Nijmegen worden aangevraagd. Om een archiefstuk aan te vragen via onze website, gebruikt u de knop ‘Aanvragen’ op de detailpagina van het archiefstuk. Om een archiefstuk in de studiezaal aan te vragen noteert u op een aanvraagbriefje de naam van het archief en het inventarisnummer van het betreffende archiefstuk. Zie voor adres en openingstijden de website: https://regionaalarchiefnijmegen.nl.
Citeerinstructie Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met een verkorte aanhaling. Volledig: "Regionaal Archief Nijmegen (RAN), 310 Waterschap De Gecombineerde Waterlossing van het Rijk van Nijmegen en Maas en Waal 1630 - 1944, inventarisnummer …." Verkort: "RAN, verkorte titel archief, inv.nr. …".