1 Stadsbestuur Nijmegen 1196 - 1810


10.5 Muntzaken

Bereik en inhoud De muntgeschillen die Nijmegen met verschillende instanties gedurende de 16e eeuw op hoog niveau gevoerd heeft, waren eigenlijk reeds in 1499 begonnen toen de stad aan Sander van Batenborgh opdracht gaf een goudgulden te slaan op dezelfde voet als die van hertog Karel van Egmond. Deze aanmatiging werd door de hertog bestreden, maar Nijmegen beriep zich op de als rijksstad verworven muntregalia, zonder nochtans veel andere bewijzen hiervoor te kunnen aanhalen dan een onjuiste (en daarom later gecorrigeerde) inlichting van de magistraat van Aken, aan welker stadsrechten die van Nijmegen gelijk waren.
Het nabootsen van hertogelijke, koninklijke of rijksmunten bracht, in verband met haar uitgebreide rivierhandel, voor de stad het voordeel, dat deze munten in vele gebieden gangbaar waren. Hiertegen waren volgens de toenmalige opvattingen niet zoveel bezwaren in te brengen (behoudens dan het derven van de sleschat) zolang de stad er zich aan hield de nagebootste munten van hetzelfde gewicht en gehalte te maken. Maar op dit punt schoot Nijmegen juist vaak tekort, zodat de door haar in omloop gebrachte munten monetaire verwarring en onzekerheid veroorzaakten.
Maatregelen tegen deze gang van zaken bleven dan ook niet uit. Hertog Willem van Kleef, als opperheer van de Nederlands-Westfaalse Kreits, verbood bepaalde Nijmeegse munten in zijn gebied en in Keulen werd de onderwaardering der Nijmeegse munten afgekondigd. Dit leidde tot groot nadeel voor de handel. Daarbij kwam nog dat keizer Ferdinand de stad indaagde voor het Reichskammergericht te Spiers wegens de dubbele aanklacht, de muntverordening van 1559 te hebben overtreden en keizerlijke munt van te licht gehalte en gewicht te hbben nagebootst. Omwille van de handelsnadelen bond Nijmegen in, de keizer trok de vervolging in en de stad trad toe als muntlid van de Nederlands-Westfaalse Kreits op de Probationstag te Keulen in 1567.
Nijmegen hield zich evenwel niet aan de muntverordeningen en vertoonde zich spoedig niet meer op de Probationsdagen, zodat in 1569 weer nieuwe moeilijkheden met de keizer ontstonden. Aanleiding tot deze nieuwe geschillen kan geweest zijn de samenwerking tussen de keizer en de koning van Spanje om, ter beteugeling van de wantoestanden op muntgebied, een goudgulden en een zilveren daalder te munten, de z.g. "Boergoense" munten, welke in hun beider landen gangbaar werden verklaard.
Hierdoor faalde meteen ook de regelmatig door Nijmegen gevolgde politiek om, ten behoeve van haar muntslag, te pogen ofwel de Spaanse regering ofwel het Rijk gunstig voor haar belangen te stemmen. Zo had b.v. de stad, toen haar munt in de Duitse landen verboden en ondergewaardeerd werd, getracht de steun te verwerven van koning Philips van Spanje door een daalder te slaan met opschrift "gehalte van koning Philipspenning".
In de vele geschillen die de stad gevoerd heeft blijkt steeds het moeilijk punt te zijn het bewijs te leveren voor haar muntrecht. Eerst in 1577 blijkt men met de stand van zaken genoegen te hebben genomen en kon Nijmegen onbelemmerd munten.
Toen in 1585 de stad weer onder Spaans gezag kwam en de afkondiging van een muntplakkaat weigerde, werden al haar munten voor biljoen verklaard. Sedert de herovering door Maurits in 1591 evenwel volgde Nijmegen voortaan voor haar muntslag de Hollandse voet, overeenkomstig de door de Staten-Generaal genomen maatregelen om de muntslag in alle provincies op gelijke voet te brengen.

Bestanddelen