Bank van Lening Gemeente Nijmegen


ArchiefvormerBank van Lening Gemeente Nijmegen
Andere namenStads-bank van Leening
Archief1713 Bank van Lening Gemeente Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormOverheid
Datering1879-1949
PlaatsNijmegen, Eenigheid (1882-1890)
, Pijkestraat 2-4 (1890-1949)
, Waldeck Pyrmontsingel 16 (1913-1932)
Algemene contextLommerd
Stedelingen die krap bij kas zaten konden in de middeleeuwen terecht bij de lommerd of leenmeester. Deze verstrekte leningen tegen vaak extreem hoge rente. Als onderpand dienden persoonlijke (roerende) goederen. Stedelijke overheden openden vanaf de vijftiende eeuw banken van leningen om arme burgers een alternatief te bieden. Nijmegen was vrij laat met de opening van zo’n bank. Nog in 1560 kreeg leenmeester François Carvalis te horen, dat hij met zijn ‘leentaeffel’ in de Waalstad niet welkom was. Om toch zaken te kunnen doen, vestigde hij zich pal buiten de Hunnerpoort, op Ubbergs grondgebied.

Moeizame start
In het laatste kwart van de zestiende eeuw liet het stadsbestuur zijn afwijzende houding tegen de lommerd – een verschijnsel ‘tenderende tot verderffnisse der luyden’ – varen. Sinds 1596 werd de Bank van Lening verpacht door de stad. Hans Darmel, die de eerste Nijmeegse Bank van Lening in de Broerstraat opende, bleek echter niet de juiste persoon om de argwaan van het stadsbestuur weg te nemen. Onder zijn opvolger Philibert Darmel stapelden de problemen zich op. De nieuwe ‘tafelhouder’ weigerde panden waarvan het eigendomscertificaat was kwijtgeraakt terug te geven en negeerde de eis van het stadsbestuur om de naam van één van zijn cliënten bekend te maken. Dit laatste leverde hem in 1605 een boete van 10.000 gulden op, die de bank bijna failliet deed gaan.

Verpachting of in eigen beheer?
Ook in de 19de eeuw vormde het gegeven dat de verpachting onder door de gemeente opgestelde voorwaarden gebeurde geen garantie voor een vlekkeloos functioneren van de bank. Velen meenden dat de banken van lening vooral de pachters profijt brachten, maar dat zij voor de armen geen uitkomst boden. Via een Koninklijk Besluit in het algemeen en door een aanschrijven van het Nijmeegse stadsbestuur door Gedeputeerden Staten in het bijzonder, waren vanaf 1826 pogingen ondernomen om een eind te maken aan de praktijken van de verpachte Bank van Lening. Ondanks herhaalde verzoeken van de provincie weigerde het stadsbestuur de bank in eigen beheer te nemen. Zij leek de financiële positie van de gemeente als prioriteit te beschouwen, niet het sociaal welzijn van de bevolking. Schulden van individuele burgers waren niet de verantwoordelijkheid van de bestuurders, maar van de burgers zelf.

De Bank bleef bestaan als een verpachte instelling onder controle van de gemeente. De raad benoemde een aantal onbezoldigde inbrengers en inbrengsters, die beloond werden volgens een door de raad in 1840 vastgesteld tarief. De betrekking van inbreng(st)er werd in 1870 opgeheven. Een voorstel om tegelijk met het afschaffen van deze functie de bank in eigen beheer te nemen werd door de raad verworpen. De raad besloot wel een commissie te benoemen die ging onderzoeken of een wijziging van de organisatie van de Bank van Lening wenselijk was.
GeschiedenisMet ingang van 1 juli 1879 kwam de Bank van Lening onder beheer van de gemeente. Nadat in 1890 aan het licht was gekomen dat een medewerker 5000 gulden had verduisterd, stelde de gemeenteraad voor om de Bank van Lening weer te verpachten. Toch veranderde er lange tijd weinig. In 1907 kwam er een commissie van bijstand voor de gemeentelijke instelling. Het reglement werd gewijzigd, zodat het mogelijk werd bijbanken te stichten. Dat laatste was gewenst, want door de grote drukte bij de bank namen veel mensen hun toevlucht tot woekerende pandjesbazen.

In 1911 werd de Bank van Lening, evenals de Electriciteitswerken en de Gemeente Gasfabriek en Waterleiding, een financieel zelfstandige organisatie. Ook werd in dat jaar, ingevolge landelijke wetgeving – de Pandhuiswet van 1910 – het reglement van de bank op kleine onderdelen aangepast.
In 1913 opende de bijbank aan de Waldeck Pyrmontsingel haar poorten. Op 1 juni 1932 werd deze opgeheven.

Na eerdere besluitvorming in 1939 – waarvan de uitvoering werd opgeschort door de oorlogsomstandigheden – besloot de gemeenteraad in 1947 opnieuw tot oprichting van een kredietbank. Per 1 januari 1949 trad de Gemeentelijke Volkscredietbank in werking en werd de Bank van Lening opgeheven.
Functies, beroepen of activiteitenHet verstrekken van leningen met lage rente ten behoeve van armen door middel van het in pand houden van roerende goederen.
Structuur of genealogieDe personele bezetting van de gemeentelijke Bank van Lening bestond vanaf 1879 uit een directeur, een schatter (later ook taxateur geheten), twee klerken en een bediende (later magazijnknecht geheten). In 1884 kwam daar nog een werkvrouw bij en een jaar later een tweede magazijnknecht.

De bank van lening bestond in 1919 uit een directeur-administrateur, een schatter, twee klerken 1e klas, twee klerken 2e klas, een magazijnbediende en voor de bijbank een beheerder, een schatter en een magazijnbediende. De opheffing van de bijbank in 1932 had consequenties voor de personele bezetting: de beheerder werd overgeplaatst naar de hoofdbank, het overige personeel (de schatter, drie klerken en een magazijnknecht) werd elders in de gemeentelijke organisatie ondergebracht.

Het personeel bestond tot 1938 uit een directeur-administrateur, een commies en een adjunct-commies, een schatter, een magazijnbediende alsmede een werkster op arbeidscontract. In mei 1938 ging de directeur-administrateur van de bank met pensioen. Als waarnemend directeur fungeerde vanaf dat moment de directeur van de Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon.
Bron(nen)Buylincks, J. e.a., Ach lieve tijd. Twintig eeuwen Nijmegen, de Nijmegenaren en hun handel, deel 10, p. 230.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en stedelijke overheid te Nijmegen, 1816-1851, Gemeentearchief Nijmegen, Nijmegen, 1994.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1851-1919, Gemeentearchief Nijmegen, Nijmegen, 1994.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1919-1945, Gemeentearchief Nijmegen, Nijmegen, 1995.