Archiefvormer | Gemeentepolitie Groesbeek |
---|---|
Archief | 1791 Gemeentepolitie Groesbeek |
Soort entiteit | Organisatie |
Type instelling | Overheid |
Rechtsvorm | Overheid |
Datering | 1816-1951 |
Plaats | Groesbeek |
Algemene context | Tot 1811 was de ordehandhaving in Groesbeek een taak van de schout en de buurmeesters. In zekere zin waren zij de voorlopers van de burgemeester en wethouders. Hun taken waren dan ook breder dan het bestrijden van bedelarij of het bejagen van wolven. Rond 1765 kende het dorp Groesbeek een armenjager, die landlopers verjoeg. Deze Hendrikus Coenen was voor zover bekend de eerste met naam genoemde ordehandhaver. In 1772 sprak de plaatselijke vergadering van geërfden voor het eerst over de aanstelling van een diender. Het Nederrijkswald, het uitgestrekte bos ten westen en ten noordwesten van Groesbeek, was sinds 1768 eigendom van de Gelderse Rekenkamer. Deze stelde waldforsters of waltfursters en boswachters aan om toezicht te houden op de bossen. Het betrof behalve financieel toezicht ook bewaking – houtroof en stroperij kwamen regelmatig voor. Staatsbosbeheer, dat vanaf de vroege twintigste eeuw grote stukken van het bos in bezit kreeg, stelde eveneens boswachters aan. En tot zeker in de jaren 1930 waren er buitengewone veldwachters, die de bossen van particuliere eigenaren bewaakten. |
Geschiedenis | In 1811 stelde de gemeente (‘Commune de Groesbeek’) voor het eerst een ‘garde champêtre’ (veldwachter) en een ‘garde de forestier’ (boswachter) aan. Die laatste ontving zijn salaris van de provincie. Omstreeks 1880 kwam er een tweede veldwachter bij. Deze kreeg zijn standplaats in Berg en Dal, dat zich in die tijd ontwikkelde tot een toeristenoord. Vanaf 1920 waren er drie veldwachters in de gemeente en in 1922 vier. Naast de gemeenteveldwachters, kende de gemeente vanaf ca. 1860 ook rijksveldwachters en later was er tevens een brigade van de Marechaussee gevestigd. De gemeenteveldwachters waren vaak ook aangesteld als onbezoldigde rijksveldwachters ter plaatse. In 1942 werd aan alle ambtenaren van rijks- en gemeentepolitie algemene opsporingsbevoegdheden toegekend (Besluit betreffende de uitbreiding van de bevoegdheden van de politie, opgenomen in Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche gebied d.d. 21-11-1942, aflevering 20, nr. 123). Met ingang van 1 maart 1943 werd de Nederlandse politie gereorganiseerd volgens de op die datum van kracht geworden Verordening Organisatie Politie, uitgevaardigd door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied. De politie werd een aangelegenheid van centrale staatszorg en de politie in de gemeente kwam los te staan van de gemeentelijke organisatie. Per 1 maart 1943 gingen de op dat moment in dienst zijnde vijf gemeenteveldwachters van Groesbeek dan ook over in rijksdienst. In het archief is duidelijk te zien dat de meeste algemene series ingekomen en uitgaande stukken, processen-verbaal en politierapporten ophouden per die datum. Na de bevrijding werd de genoemde verordening buiten werking gesteld (Besluit Bezettingsmaatregelen van 17-9-1944, Stbl. E/93). Er volgde een overgangsperiode waarbij de Minister van Justitie bevoegd was in politiezaken en alle politiezorg in Nederland werd aangemerkt als rijkspolitiezorg. Pas het Politiebesluit 1945, dat in werking trad per 11 november 1945, bracht het onderscheid tussen rijks- en gemeentepolitie terug. Voortaan stonden de burgemeesters weer aan het hoofd van de gemeentepolitie. Voor een uitgebreide studie over de politie in Groesbeek zie het boek van G.G. Driessen, Mannen in uniform en te wapen in Groesbeek, Groesbeek z.j. |
Functies, beroepen of activiteiten | Het handhaven van de openbare orde. |
Bron(nen) | Bosch, T. en S. Schmiermann, ‘In het welbegrepen belang der gemeente’. Lokaal bestuur in Groesbeek ca. 1750-heden, Nijmegen, 2014. Driessen, G., Mannen in uniform en te wapen in Groesbeek, Groesbeek, z.j. |