Het Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen


ArchiefvormerHet Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen
Andere namenNijmeegse Broederschappen
Archief469 Het Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
RechtsvormInstelling van weldadigheid
Datering1330-1965
PlaatsNijmegen (1330 - heden)
Voorganger(s)Administratieve Commissie der Godshuizen
Opvolger(s)Administratieve Commissie der Godshuizen
Algemene contextBroederschappen 1)

In de 13e en 14e eeuwen, misschien op enkele plaatsen reeds vroeger, en elders weer later, zien wij in ons vaderland vereenigingen ontstaan, waarop in de laatste jaren meer de aandacht is gevallen om het hooge belang, dat een nauwkeurige kennis van haar wezen en werken oplevert voor de wetenschap der maatschappelijke toestanden in ons land in de Middeleeuwen. Het zijn de Broederschappen, vereenigingen die een gemeenschappelijk doel beoogden en wel vooral door den geloofsdrang ontstonden. Hun werk uitte zich in zorg voor het geestelijk heil der medebroeders en armverzorging. Zij traden in het aanzijn, doordat de Paus, op een smeekschrift van eenige geloovigen, welwillend het oor leenend, haar vergunning gaf zich tot een broederschap te vereenigen. Als hoofd der geestelijkeheid kwamen zij, een geestelijk doel beoogend, natuurlijk tot hem. En hij, of misschien ook de bisschop van hun diocese, gaf haar vergunning een speciaal altaar op te richten in een kerk (de hoofd-kerk doorgaands), daarvoor een rector te benoemen enz., mits zij zorg droegen voor voldoende inkomsten volgens de kerkelijke statuten. Dat altaar diende dan om de kerkelijke plechtigheden, samenhangend met en voortspruitende uit den werkkring der broederschappen, naar behooren te doen plaats hebben.

1) Men kende 3 groote broederschappen: Heilige Geest, Heilige Kruis, St. Michiel. 5 Kleine broederschappen: Heilige Sacrament, St. Jacob, St. Barbara, St. Oloff, Onze Lieve Vrouw (St. Marie) en daarboven nog: St. Hubert, St. Gertruid, St. Athonie en St. Peter
GeschiedenisDe Nijmeegsche Broederschappen hadden haar ontstaan te danken aan dezelfde oorzaken als de broederschappen elders. Ook hier zien wij het religieus beginsel ten grondslag liggen. Misschien dat ook te Nijmegen de vereering van een gemeenschappelijken heilige 13) in sommige gevallen de oorzaak is geweest, die den stoot gaf tot vereeniging; terwijl in andere gevallen 't gemeenschappelijke doel, op dezelfde wijze nagestreefd, er toe geleid kan hebben. Sommige broederschappen beoogden waarschijnlijk bevordering van het zielheil harer afgestorven medeleden of aanverwanten (ook niet-leden?); terwijl andere weder naast dit een belang hadden, dat zij feitelijk niet minder hoog stelden: armenverpleging 14). Bij sommige is dit laatste misschien voortgesproten uit de leer der goede werken der Roomsche Kerk, en heeft het door de groote sympathie, die het niet alleen in Nijmegen maar allerwege genoot, den grooten omvang gekregen, waarin het zich later verheugen mocht. Andere traden daarentegen op bij wijze van een vereeniging tot onderlinge onderstandsverzekering. Maar uit welk motief dan ook ontstaan, wij zien, hoe later de broederschappen soms groote inrichtingen er op nahielden ter opneming van armen, hoe zij later tal van uitdeelingen, spijnden, hielden van kleederen en levensmiddelen. Zoo traden zij op naast de stads-gasthuizen, die misschien hun ontstaan voor een groot deel aan haar danken. Zij toch wilden wel eenige, vrij groote inmenging der stadsregeering dulden, maar de provisoren, en in hoogste ressort de broederschappen, waren meester. En waar de stad soms daardoor moeilijkheid had, misschien niet altijd opgenomen zag, wien zij wenschte, lag 't voor de hand, dat zij zelf opgenomen zag, wien zij wenschte, lag 't voor de hand, dat zij zelf gedrongen werd, niet op de liefdadigheid harer inwoners alleen te steunen.

Al zijn ook de stichtingsbrieven der Broederschappen helaas verloren gegaan, toch kunnen wij uit termen, die in de giftbrieven van renten en tinsen voorkomen, het doel van haar bestaan afleiden. Legio zijn de charters, waarin de geloovigen de broederschappen met grootere of kleinere giften vereerden; meestal bestaande in tinsen, renten of huizen. En gelukkig gaven zij dikwijks het doel van hunnen schenking aan. Ze lezende wordende wij zeer sterk herinnerd aan de Calende-broederschappen 15), welke misschien de oudste vereenigingen van dien aard zijn.

Zoo werd er gegeven tot het houden van zielmissen, 'tzij voor den schenker, 'tzij voor een ander. Daarnaast vinden wij giften meer bepaald aan de ataren der Broederschappen gedaan, voor was (nl. wijkaarsen) en olie voor de lampen. En eindelijk ook tot orgelbespeling. Niet altijd echter werden zulke verplichtingen trouw nageleefd, al inde men ook zeer gaarne het geld; vandaar dikwijls de bepaling, dat bij verzuim daarvan de rente verviel aan een andere broederschap onder dezelfde verplichting.

Dit waren geestelijke belangen, die door broederschappen meer op het stoffelijke welzijn der menschen gericht, ook wel werden behartigd. De meer stoffelijke verzorging bestond in het houden van spijnden 16), in het rondgaan bij de armen en hun een ondersteuning uitreiken, en in het opnemen en onderhouden van hen, die hulp behoefden. Om in de gelegenheid te zijn voor het religieuse doel goede zorg te kunnen dragen had elke broederschap een altaar, de meeste in de parochiale St. Stevenskerk; de St. Geertruids-broederschap echter had een altaar in de St. Athonie-kapel. Dat altaar werd gewijd 't zij aan het Heilige Sacrament, aan den Heiligen Geest, het Heilige Kruis, of wel aan een heilige, St. Michiel, Petrus, Jacobus, enz. enz., den schutspatroon 17) der broederschappen, die er haar naam aan ontleende. Het altaar was versierd, en had een bron van inkomsten uit de prebenden. Het werd bediend door een rector, enz., benoemd door den deken. Hij legde een eed af getrouw zijne verplichtingen te zullen nakomen, reeds in de 14e eeuw bij notarieele akte nauwkeurig omschreven.

De wereldlijke belangen der broederschappen werden behartigd door provisoren, waarvan het getal afwisselend verschijnt in de charters. Soms treedt slechts een op, dan weder twee, en soms vier. De provisoren werden oudtijds waarschijnlijk gekozen door de leden 18), later echter zooals wij zullen zien niet meer. Zij stelden onder zich aan een rentmeester, die aan hen rekening en verantwoording telken jare verschuldigd was. Ook deze beloofde de belangen der broederschappen te zullen behartigen, terwijl of altijd of in enkele gevallen een waarborg door hem werd gesteld 19). De jaarlijksche rekenboeken leverden een zeer gemakkelijk overzicht van de inkomsten op, zoodat wij daaraan waarschijnlijk het te danken hebben, dat zij over het algemeen nog al tot ons zijn gekomen.

Die rekening en verantwoording van de rentmeesters werd oudtijds gedaan in een algemeene jaarvergadering van de gezamentlijke broeders, de morgensprake; misschien werd ze alleen nagezien en namens de broederschap afgeteekend door de provisoren, en ontstond hieruit later de verantwoording aan de provisoren alleen. Die morgensprake diende echter tevens om andere belangen, de vereeniging betreffende ter sprake te brengen, ten einde daarover het oordeel der vergadering te vernemen; terwijl men zich, na afloop der werkzaamheden, ter instandhouding van den onderlingen band, vereenigde aan een gemeenschappelijke maaltijd, welke nog in de 17e eeuw en misschien later geregeld werd gehouden 20). Het houden van zoo'n maaltijd was echter bij sommige broederschappen niet tot de morgensprake beperkt, maar kwam meerdere malen in het jaar voor. Nauwkeurige voorschriften daaromtrent (wat betreft spijzen, drank enz.) vindt men o.a. in de statuten der Calende-broederschap te Groningen.

Er mogen nu broederschappen geweest zijn, wier ontstaan en doel uitsluitend tot het bovenvermelde beperkt was, er kwamen andere voor, niet zoo zelfstandig, maar in verband met de gilden. De gilden toch, in het leven geroepen tot bevordering van de belangen der nering en van de handel, droegen eveneens zorg voor het zieleheil der gildebroeders, en de speciale vereeniging daartoe heette eveneens broederschap. Zij beperkten zich echter niet uitsluitend tot hun leden, ook anderen konden, tegen een zekere deelneming in de kosten, zich dat voorrecht verschaffen.

En die samenhang tusschen broederschappen en gilden heeft er waarschijnlijk toe geleid, dat ook in Nijmegen, evenals in zoovele andere plaatsen het geval was, de invloed, die de gilden in den loop der tijden op de regeering verkregen, zich ook mededeelde aan de broederschappen. Zoo werden deze langzamerhand meer politieke lichamen; en al bleven zij hun oude doel getrouw, 't was niet alleen meer uit godsdienstig oogpunt, dat zich leden aanmeldden, maar 't vooruitzicht om mettertijd zitting te kunnen verkrijgen in het regeeringscollege was ook voor hen, die vroeger er onverschillig voor waren geweest, een krachtige drijfveer om toe te treden.

Terwijl toch in het begin der 15e eeuw het stadsbestuur (behalve de ambtenaren door den landsheer benoemd) bestond uit "burgemeesteren, schepenen en raad", zien wij tegen het jaar 1450 nog een andere factor daarnaast optreden: de meesters van het St. Nicolaas-gilde. Dit was een college, ontstaan uit de steeds meer toenemende macht der burgerij; het werd volgens een oud handschrift 21) uit de 16e eeuw samengesteld uit 200 gegeoede burgers, aangenomen uit de burgerij door de Meesters van het Sinter Claasgilde. Daarboven mocht men gaan met toestemming van de meesters der ambten.

Het gilde had oudtijds 5 of 6, later 8 meesters aan zijn hoofd, die naast burgemeesteren, schepenen en raad zitting namen in het stadsbestuur, en wel met zeer uitgestrekte bevoegdheid. Hun stem tegen een voordracht uitgebracht, werkte als veto. En zoo komt het, dat aan den eenen kant de aanzienlijkste burgers zich er in opgenomen wenschten te zien, en aan den anderen kant ook daardoor hun macht meer werd bevestigd. Bij zeer belangrijke kwestien echter plogen zij raad met de gemeene buregerij; zij waren dus van min of meer democratischen oorsprong. Het handhaven der oude privileges, het recht verschaffen aan alle burgers, zonder aanzien des persoons, was bepaaldelijk hun werkkring. Eens in 't vergaderen de Sunte Claes-broeders tot het houden van een maaltijd, waarop dan tevens de keuze der nieuwe meesters plaats vond, dit laatste in de school. 22) Om het jaar traden 3 meesters af, 3 bleven aan (de oude meesters). De zes vulden het college weder op gemelde wijze met de meesters der ambten aan. Stierf een meester, dan werd zijn plaats vervuld door hem dien de 5 overige daartoe riepen.

Aldus omstreeks het midden der 15e eeuw. In de 16e eeuw zien wij weder verandering. En burgemeesters, schepenen en raad, en meesters van het Sunter Claes-gilde vormen nog het bestuur van de stad; zij nemen de besluiten, zij doen benoemingen, enz. Maar het raadnemen, dat vroeger alleen in enkele belangrijke zaken geschiedde en dan wel bij de gemeene burgerij, is langzamerhand meer in de smaak gekomen; waarschijnlijk minder bij machthebbers dan bij de burgers. Een vergadering der geheele burgerij had echter, ook door de ontwikkeling der stad, vele bezwaren, en misschien is dit de reden, dat wij in de laatste helft der 16e eeuw zeer dikwijls raad zien vragen bij de boekhouders der ambten en gilden, ja zelfs sommige raadsignaten zien ontstaan met hun uitdrukkelijke toestemming. Zoo werd op 9 september 1578 een raadsbesluit genomen omtrent de beeldenstormerij enz.: "burgemeisteren, schepenen und raidt sampt meisteren van Sunter Claes gilde und gedeputeerden der stadt van Nymegen laeten weten und bevelen (mit consent van broederschappen und ampten, hopluyden und bevelhebberen) allen burgeren…………"

En dit was geen alleenstaand geval. Den 23e Juli 1581 moesten de meesters der broederschappen en ambten tot verpachting van het gemaal verschijnen, en tevens om te beslissen, hoe te doen in zake een citatie van een 5-tal burgers voor den hove van Gelderland, en dat wel naar aanleiding van het privilegie "de non evocando" van Keizer Frederik III 23). Daarop haddn zij uitstel verzocht tot den 25e d.a.v.. Toen nu echter dien dag wel de boekhouders der 4 hoofdambten (smeden, timmerlieden, snijders en schoenmakers) 24) en ook die der kramers, brouwers en bakkers opgekomen waren, verzochten deze uitstel der decisie, omdat de meesters der broederschappen niet aan de oproeping hadden voldaan. Dit gebeurde 25).

Maar nog sterker blijk van macht zouden de broederschappen geven. In diezelfde dagen was er een geschil gerezen, omdat de stadsmuntmeester Derijck Vlemijngh had: "een eerbaer raet injuryrt ende op oir erssame regieronghe in presencie Broderschappen ende ampten opentlick smadreden gesproken, als dat oir errs. met gevelt regierde ende paters Grouvels recht infuijrde, oick die meysteren tot ghener spraeck kommen lieten" 26), enz. enz. Deze beleediging had plaats gevonden den 23e Juli 1581, den 25e en 26e werd er over beraadslaagd, den 30e sporen de broederschappen den raad tot toegevendheid in deze zaak aan, mits Derijck Vlemijngh amende honorable doe 27). Edoch 't antwoord beantwoordde niet aan hun verwachting, en de meesters van St. Claes weigeren zitting te nemen om de houding van den raad. Dat was te erg. Den 1e Augustus is er weer raadsvergadering; de boekhouders der broederschappen worden ter verantwoording geroepen, of op hun bevel de meesters van St. Claes zich terugtrekken. Zij verklaren 't met de beste bedoeling gedaan te hebben. Maar, wordt hun gevraagd, denkt gij dan den raad te trotseeren, wilt gij ons dwingen naar uwe mening 28)? En, hoewel nu de meesters der broederschappen de hand der verzoening reiken, toch blijkt dat hun demonstratie hun wil doen zegevieren. D. Vlemijngh wordt in zijn eer hersteld; zijn ambten had hij, naar het schijnt blijven waarnemen. Dit gebeurde eerst den 12e October 29).

In hetzelfde jaar komt er ook de vraag op: wien tot stadhouder aan te nemen, nu men besloten had Philips af te zweren, en zich bij de Unie te voegen - en het zijn wederom de broederschappen, op wier advies de raad steunen wil in deze gewichtige zaak; en waar zij weder traineeren, wordt ook 's raads beslissing uitgesteld 30).

Voegen wij daarbij, dat er ook iemand tot burger wordt aangenomen met consent der broederschappen 31), dan blijkt daaruit, hoe zij in de 15e en 16e eeuwen groote macht verworven hadden. En desniettegenstaande waren zij toch wat hunne inrichting en bestuur betreft voor een groot deel van den raad afhankelijk. In het Raadsignaat van 7 Dec. 1581 toch lezen wij: "Dewyel die meysteren van tHeijlighe Sacraments broederschap thom deel in Gott afgestorven, waardoor die broederschap niet tot vordel der armen ende gemeyne saecken vergaen ende onderhalden solde worden; is goet gefonden, tot hanthaevingh derselver, by een eerbaer raet ende meysteren acht aen toe brenghen, ende daer vyer ut toe kiesen laten, van die welcke alle jaer een aff gaen sall: "gelick men by andere broederschappen toe doen gewoontlijck ijs………"

In 1583 herhaalde zich het feit, dat de meesteren van het St. Nicolaas gilde weigeren in de keuze van een stadhouder te constateeren, zonder vooraf raad ingewonnen te hebben der Broederschappen en Ampten 32).

In 1585 33) echter werd Nijmegen door de Katholieken, die het meerendeel der besturen vormden, weder aan de Unie onttrokken en aan de Spaansche zijde gebracht, waardoor het 7 jaar later een beleg te doorstaan had van Maurits. In 't laatst van 1591 werd de stad overgegeven. Dit geschiedde ook alweer met goedvinden van de meesteren der Broederschappen en Ampten. Nijmegen werd tot de Unie gereduceerd, terwijl aan den prins het recht werd gegeven de wet te verzetten. Daarvan heeft hij gebruik gemaakt door den 27e Januarie 1592 den geheelen ouden magistraat te bedanken, terwijl hij verder, zooals Smetius ons verhaalt, "de Mrn. Van het St. Nicolaas Gilde, voorts de Broederschappen en Mrn. Van de Ampten en Gilden, in het stuk der Regeering" afschafte. Aan deze was n.l. bij het toenemen van hun macht en invloed, naast hun advies in gewichtige zaken, het recht toegekend om de raadsvrunden te kiezen, uit wier midden dan weder burgemeester en schepenen gekozen werden; de benoeming van den magistraat berustte dus bij hen. In de plaats der afgezette raadsleden werden 24 nieuwe raden door Maurits benoemd, terwijl hij tevens 32 Gemeenslieden aanstelde, die voortaan de raadsvrunden zouden kiezen, welke dan uit hun midden wederom burgemeesters en schepenen zouden benoemen 34).

Het jaar 1592 bracht echter nog andere groote veranderingen voor de Broederschappen; den 1e Maart werden zij met hunne goederen en inkomsten vereenigd, terwijl de administrateurs der broederschappen deze samensmelting zouden bewerkstelligen 35). Met het oog op de moeilijkheden daaruit voortspruitende werd, op verzoek der administrateurs, Jacob Biesman, schepen van Nijmegen, "tott Raitzprovisoir denselvigen geadjungeert, om die guederen ende administreren als vann oudts gebruyckelick is "36).

In Juni van 'tzelfde jaar werden de meesters der Broederschappen en Gilden aangemaand, hunne kostbaarheden en kleinodiën over te dragen aan den raad, opdat niet het garnizoen er zich van zou maken; men zou het een en ander bezigen tot herstel van de kerk en des torens. Edoch 'tzij, dat zij reeds uit zichzelf met het oog op de gevaarlijke tijden zich ervan ontdaan hebben, 'tzij' dat zij ze verpand of verkocht hadden ter afbetaling van schulden, "end" alsoe men bevinden de antworden vast te accorderen, ende wenich in de saecke gevordert te werden hirmeede, is een verloefft al te gelyck nae huis te vertrecken" 37).

Nu was dus hun macht gebroken, en waren zij geheel en al onder toezicht van den Raad gekomen. Toch wisten zij zich weder eigen verkiezing van hun boekhouders te verwerven, en gingen zelfs zoover het geheel buiten weten van den raad om te doen, waarom bij Raadsignaat van den 12e December, 1621 den boekhouder werd aangezegd "opdat een eerbaer Raedt kennisse hebben noege van nieuwe electie van persoenen ende van woedanige, dat sy voer den coer die persoenen ende van woedanige, dat sy voer den coer die personen te verkiesen, oer schriftelyck sullen toestellen." Zij werden naar hun belangrijkste leden genoemd: Heyligen Geest und Ellendige roederschappen, Ellendige en Cruijs-Broederschappen, enz.

Inmenging van den raad was echter niet buitengesloten. Zoo wordt den boekhouders den 13 Februari 1628 38) bevolen om de Diakenen bij te staan in het uitreken der aelmissen. Zoo worden (1654), naar aanleiding van een verzoek om ontheffing van een uitkeering aan het Arme Kinder-huis, door de Provisoren aan den Raad gedaan, twee raetsvrunden "gecommitteert om 't ondersoecken den staet van de voorss. broederschappen ende regardt nemen, hoe veel haere incompten bedragen, ende wat capiaelen by dieselve eenighe jaeren herwaerts beleijt syn" 39).

Zoo besloot in het jaar 1763 de Raad om zich volledig op de hoogte te doen stellen, van alles wat de liefdadigheids-fundatiën te Nijmegen betrof. Hij vroeg daartoe de stichtings-brieven op en verdere en nauwkeurig verslag en uitvoerige inlichtingen. Maar de Broederschappen hadden hun stichtingsbrieven niet meer. Toch werd er veel belangrijks aan het licht gebracht, waaraan wij het uitvoerige raadsignaat van 27 December, 1737 te danken hebben; waarop ik elders uitvoeriger hoop terug te komen. Hiermede werd erkend het recht der Broederschappen op eenigszins vrij beheer, mits onder toezicht van den Raad.

Een groote inmenging van den Raad zien wij nog in het eind der vorige eeuw, in het jaar 1796. Het college der 6 provisoren schijnt in dien tijd 'tzij geheel of bijna geheel bestaan te hebben uit Protestanten. Vandaar, dat de Raad hen te kennen gaf, daarin verandering te willen gebracht zien; hij wilde 3 provisoren van ieder der beide gezindheden. Om echter een eenigszins geleidelijken weg daartoe in te slaan, zou het volgende plaats vinden. Met onderling overleg werd besloten door 3 Katholieken hun getal op 9 te brengen; dezen zouden echter ieder 2 stemmen hebben, om evenwicht te hebben met de zes Protestantsche leden. Bij overlijden van een dezer zou zijn plaats onvervuld blijven, en het jongste lid der Katholieke gezindheid op een stem teruggebracht te worden. Een Roomsch lid zou natuurlijk door een van dezelfde gezindheid op dezelfde voorwaarden vervangen worden. De nominatie der nieuwe provisoren zou staan aan het college der provisoren, die daartoe dubbeltallen zouden opmaken, waaruit de Raad zou benoemen. Zoo zou men in verloop van tijd komen tot volledige werking van 's Raads wil: een uitvloeisel van de beginselen van Vrijheid en Gelijkheid 40), die toen overal in Westelijk Europa zich in alle kringen openbaarden.

De raad vond echter goed tevens den rentmeester der Broederschappen te ontslaan, en liet zich niet uit over de nominatie en electie. Hierom en misschien om meerdere redenen, werden de Roomschen door de oude provisoren niet als hun collega's erkend, men liet hen links liggen. De Raad zond de 8e October, 1796 een aanmaning aan Boekhouderen en Provisoiren van de elendige en andere gevoegde Broederschappen, om zijn besluit van 22 Juni ll. na te komen 41), maar zonder resultaat. Johan in de Betouw, een van hen, diende zijn beklag over de groote raads-inmeging in bij het Provinciaal College van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn in Gelderland, dat terstond informatiën vroeg aan Burgemeester, Schepenen en Raad van Nijmegen. Dezen antwoordden o.a.:

"Doordien het er zoo verre af is, dat wij ons niet alleen (niet) met de algemeene inrichtingen, welke in voorn. Broederschappen plaats grijpen, bemoeijd ofte daerover eenige directie hebben aangematigd, maar dezelve geheel en al aan de Boekhouder en Provisoiren overgelaten hebben, jae zelfs zoo verre, dat bij Resolutie van den 15e dezer op het request door die Provisoiren aan ons gepresenteerd, sub B den requeste annex, en door den suppliant zelfs mede-onderteekend, - is verstaan, "Dat bij afsterven ofte verlaaten van een der Provisoirsplaatzen in geze gestigt dezelve vacatuure provisioneel en tot dat daaromtrent weeder door den Raad zal zijn gedisponeerd, bij de tijdelijke Provisoiren zal worden verdeeld. Als meede, dat door den Burger Matthijs Willem de Man de Rentmeesterplaats alsnog zal worden bediend, tot dat daaromtrent nader door den Raad deszelfs goedvinden zal zijn gemanifisteerd," gelijk U.L. daarvan met meerdere blijken kan sub A."enz. enz. enz. 42)

Hieruit zien wij zeer duidelijk den toestand op dat oogenlijk: de raad beschouwt zich als geroepen tot de zoover strekkende zorg voor het beheer enz. der Broederschappen, dat hij niet tevreden is met controle, maar zelf wil ingrijpen; de provisoren komen daar, en zeer begrijpelijk, tegen op, en willen de inwerking van den raad beperken tot keuze uit een dubbeltal, en contrôle van hun beheer.

De ales concentreerende macht van Napoleon bracht ook hierin verandering. Gelijk hij slechts eene Universte kende, waarvan de verschillende Academiën zoovele leden waren, zoo bestond er slechts eene Commission Administratieve des Hospices, waarvan de "l'Hospice des Frères de Charités et autres réunis" en "l'Hospice des Insensés" slechts leden vormden, waarvan de provisoren ambtenaren in staatsdienst waren.

Met deze tijd sluit ik het Oud-Archief der Broederschappen. Laat ik ten slotte alleen nog zeggen, dat toen Napoleons macht had uitgewerkt, eene inrichting van beheer en bestuur werd getroffen, thans nog geldende, gelijkende op die welke door de provisoren in 1796 gewenscht werd.

13) Jhr. Mr. Th.H.F. van Riemsdijk. Geschiedenis van de Kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht, pag. 167.
14) Om deze reden zien wij de broederschap van het Heilige Kruis eerst als de Ellendige Broederschap betiteld, welken naam echter in de latere tijden overging op de St. Michiel-broederschap en daarvoor zoozeer de gewone was, dat wij nog heden ten dage spreken van de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen.
15) Zoo b.v. te Groningen. H.S. in quarto der Kalende Broederschappen. Feith. Invent. 1318. O. 1. Gedrukt bij Driessen. Monumenta Groningana, pag. 600 vlg. v. riemsdijk. 1.1. pag. 165.
16) Wij vinden in 1603 een aadig voorbeeld, hoe sommigen zich wisten te verheffen boven godsdiensthaat en geloofsvervolging, en dat terwijl de kerkhervorming nog zooveel frisscher in het geheugen lag dan thans (Nag. St. No. 43)
17) Riemsdijk, v. 1.1. pag. 169, die het hebben van een eigen schutspatroon het kenmerkende der leeken-broederschappen noemt
18) Riemsdijk, v. 1.1. pag. 170, 171
19) Cf. Charter No. 1104
20) Zie bv. Het Resolutie-boek, in de Derde Afd. hierachter vermeld als A. a.
21) In het bezit van den heer Graadt van Roggen, wethouder der gemeente Nijmegen, die het mij welwillend ter inzage afstond; waarvoor ik hem ook hier nog gaarne mijn oprechten dank betuig
22) D.d. 11 Augustus, 1442
23) In de Betou. Handvesten v. Nijmegen. Pag. 51 vlg.
24) Raadsignaat 8 Sept. 1592
25) Raadsignaten 23, 25, 30 Juli
26) Raadsignaat 25 Juli, 1581
27) Zie de raadsignaten van die dagen
28) Raadsignaten 1 Augustus, 1581
29) Raadsignaten 12 October, 1581
30) Raadsignaten 17 November, 1581 (vgl. ook R.sign. 6,7 December, 1581)
31) Raadsignaat 17 November, 1581
32) J. Smetius. Beschrijving en Chroniek v. Nijmgen, pag. 144
33) P.C.G. Guyot. Het bestuur der stad Nijmegen in oude tijden en het toenmalig kiesrecht aldaar. In de Geld. Volksalm. 1851, pag 218 vlg.
34) Smetius, 1.1. pag. 144, 148-150
35) Raadsignaat 1 Maart, 1592: "Syn by een erber Raedtt gecommiteert Loy van Eck, Reynn de Beyer, Herman Schul, Frans van Casteren, Jan van denn Hoevel, Wilhelm van Loenen, Jan Bouwens ende Derick vann Elst, om te verstaenn tott die administratie ende directie van de bruederschappen van 't Sacrament, 't Cruys, Elendigenn ende van den Heyligen Geest. Ende deselve tott een corpus makende, die guederen ende incompsten van dien t'administreren tott der armen meesten prouffyt ende voordeel. Dan verstaen myn heeren, datt die tegenwoirdige boeckhelders der respective Bruederschappennn vurss. Heur jaer vol uth bedienen sullen, om alle confusie te vermeyden ende voor te komen."
36) Raadsignaat 22 Maart, 1592
37) Raadsignaat 7 Juni, 1592
38) Zie het Raadsignaat van dien dag
39) Raadsignaten 29 December, 1652. 13 Augustus 1654
40) Raadsignaat 22 Juni, 1796
41) Raadsignaat 8 october, 1796
42) Raadsignaat 26 october, 1796