469 Het Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen 1330 - 1965


Hoofdcategorie 14 Welzijn en maatschappelijke zorg
Subcategorie 14.1 Armenzorg en liefdadigheid
Hoofdcategorie 18 Religie en levensbeschouwing
Subcategorie 18.1 Katholicisme
Archiefvormer Het Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen (1330-1965)
Periode 1330 - 1965
Bereik en inhoud Bevat de archieven van 1) de Broederschappen van de Heilige Geest, het H. Kruis, St. Michiel, het H. Sacrament, St. Jacob, St. Barbara, St. Oloff, Onze L. Vrouw (St. Marie), St.Hubert, St. Geertruyd, St. Anthonie, St. Peter. 2) Ellendige en andere gevoegde broederschappen, 1635-1810. 3) Commission Administratief des Hospices, 1811-1820
Omvang 49 m.
Aantekeningen Het Oud-Archief had ik oorspronkelijk in twee afdeelingen, Charters en Cartulariën, verdeeld. Bij een bezoek echter, door mij aan het oude Heilige Geest-huis op 't St. Anthonie-kerkhof te Nijmegen gebracht vond ik daar Resolutie-boeken, Rekening-boeken, enz. enz., die toen ook werden overgebracht naar het gemeente-archief ten stadhuize. Tusschen die boeken en stukken kwamen nog weer eenige akten voor den dag en zoo ontstonden een paar nieuwe rubrieken en omvat deze inventaris: I. Afdeeling Charters, II. Afdeeling Cartulariën, III. Afdeeling Resolutie- en Rekening-boeken enz., terwijl in de Nagekomen stukken (IV) de later voor den dag gekomen stukken beschreven worden, en een Register het gebruik vergemakkelijken zal.

CHARTERS

Onder dezen titel heb ik niet alleen die stukken opgenomen, welke voldoen aan de bepaling, die men in het algemeen of in hoofdzaak van charters geeft; er loopen ook enkele andere stukken tusschen door, zooals men zal zien. Toch meende ik deze titel te mogen nemen, daar verreweg de meeste stukken wel charters zijn en een nauwkeurige opgave van het weinige, dat men er onder vindt, niet noodig is bij de door mij gevolgde indeeling.

Van de Charters geef ik slechts een regest. In een anderen, eenigszins uitvoeriger vorm zal met den inhoud ervan medegedeeld vinden op de enveloppe, waarin iedere charter geborgen is.

CARTULARIEN

De Cartulariën zijn 4 in getal: 2 van de Broederschap des Heiligen Kruises (A. en B.), 1 van de Broederschap van St. Michiel (C.) en 1 van die van het Heilige Geest-huis (D.).

Een inhoudsopgave vindt men op pag. 357 vlg. (A.), 377 vlg. (B.), 405 vlg. (C.) en 483 vlg. (D.).

BOEKEN EN STUKKEN

Hoewel eene onderverdeeling van de verschillende boeken en stukken in deze rubriek eigenaardige moeilijkheden heeft, omdat het meeste, of alles, betreft beheer der gelden, toch geloof ik door de indeeling, die ik heb gemaakt, een gemakkelijker overzicht gegeven te hebben van wat er dien aard in het oud-archief der Broederschappen gevonden wordt.

Een nadere toelichting zal voor deze rubriek wel geheel onnoodig zijn. Jammer, dat de resolutie-boeken eerst uit het begin der 17e eeuw dagteekenen; wat hadden zij anders veel kunnen bijdragen om licht te werpen op Nijmegen in de Middeleeuwen.

NAGEKOMEN STUKKEN

Zooals ik boven reeds zeide, werden er, toen de inhoud der Derde Afdeeling verhuisde van het St. Anthonie-kerkhof naar de Burchtstraat, nog eenige papieren en een paar perkamenten tusschen gevonden. Zij konden niet meer onder de Charters worden opgenomen, omdat eenige vellen reeds afgedrukt waren en de nummering dan veranderd was. Vandaar een aanhangsel op de 1e Afdeeling. Toelichting is, naar mijn meening, overbodig.

REGISTER

Hiervoor heb ik de volgende regels aangenomen:

1. Splitsing van Personen; Zedelijke Lichamen enz. (Broederschappen, Kerken enz.); Plaatsen.
2. Y = ii.
3. "Zoon van" geldt als "van"; de zoon dus te zoeken bij zijn vader.
4. Vrouwen zonder "van" te zoeken bij haar doopnaam.

Niet nam ik hierin op de weinige namen, die in mijn voorwoord voorkomen, ook niet die in de indexen der Cartulariën genoemd worden.
Openbaarheid Deels openbaar
Verantwoording J.G.Ch. Joosting (1891)
Verwerving In december 1889 werd door Mr. W. van de Poll, Gemeente-Archivaris te Nijmegen, met machtiging van B. en W. aldaar, van de provisoren der "Ellendige en andere gevoegde Broederschappen" overgenomen het oud-archief dier broederschappen, door hen in bruikleen aan het gemeente-archief afgestaan.
In 2023 werd het archief geschonken aan de gemeente Nijmegen.
Ordening Een paar algemeene opmerkingen:

STIJL

De oude stijl is hier in zwang gebleven tot het allerlaatst der 16e eeuw, zoals men o.a. zien kan uit de dagteekenig der Nagekomen Stukken No. 36, 39, 42. Zoo lezen wij bij Smetius 1) op het jaar 1585: "Ook heeft men de nieuwen stijl, nevens den ouden, met deeze maand beginnen te gebruiken." Echter was het doorgaande gebruik der Gregoriaanse tijdrekening nog lang niet algemeen, velen hielden zich nog aan den ouden stijl, waarom bij Raadsignaat van 1 Juli 1700 uitdrukkelijk werd beschreven algemeen den "nieuwe(n) verbeterde(n) Juliaansche(n) stijl" te gebruiken 2).

BEGIN VAN HET JAAR

Op grond van een nauwkeurige vergelijking der data, ben ik tot het resultaat gekomen, dat de Kerststijl officieel werd gevolgd 3). Vergelijkt men toch Charters No. 438-447, 449 vlg. en Cartularium D. No. 193-195, dan kunnen wij daaruit het bewijs voor den Kerststijl putten. In het jaar 1463 toch was blijkens de charters (No. 438 vlg.) Petro Vige Gerard'sz. burggraaf van Nijmegen. In 1464 en volgende jaren echter zien wij slechts Henricus de Bylant als zoodanig genoemd, terwijl Petro Vige niet meer in eenig charter voorkomt. Onder de charters, die zijn "gegeven int jair ons Heren M CCCC vier ende tsestich", treffen wij (D. No. 193, 194) een tweetal aan, van 30 en 31 Dec., verleden voor J. van Redinchaven, onderrichter van Nijmegen, aangesteld door "wijlen Peter Vige Gerit'sz., burggraaf." Nu ligt het in den logischen gang van gedachten, dat wij ons de zaak aldus voorstellen: in 1463 was Peter Vige burggraaf, den 25 November leefde hij nog (CH. 447), maar tusschen dien dag en 30 December komt hij te overlijden, waarom in de charters gesproken wordt van "wijlen Peter Vige Gerit'sz, burggraaf;" en in het begin van het jaar 1464 treedt in zijn plaats als burggraaf Henricus de Bylant. Maar dit is alleen mogelijk, wanneer de dagen van December '64 (oude tijdrekening) tusschen Kerstmis en Nieuwjaar vallen in het jaar 1463 (volgens onze tijdrekening), en derhalve wij voor de charters D. 193 en 194 den Kerststijl aannemen, waardoor 't jaar 1464, waarin de akten zijn verleden, loopt van Kerstmis 1463 tot Kerstmis 1464, en de akten dus zijn verleden op 30 en 31 December; 1463. Waar nu Henricus de Bylant burggraaf was van 't begin van 1464, niet alleen 't heele jaar door maar ook nog de eerstvolgende jaren, en in die kwaliteit de onderrichter benoemde, en men dus in December 1464 geen onderrichter kan gehad hebben aangesteld door Peter Vige of wijlen Peter Vige als burggraaf, - daar moeten wij tot de conclusie komen dat te Nijmegen de Kerststijl gebruikelijk was.

Hoewel het mij niet mogelijk is, het juiste jaar op te geven, wanneer men het begin des jaars op 1 Januari stelde, toch kan ik den tijd bij benadering aangeven. Wij zagen het bewijs voor den Kerststijl in charters van 1463/'64. Vergelijken wij nu de Charters No. 704 en 710-'12, dan blijkt daaruit, dat toen het jaar begonnen werd met 1 Januari, daar de door mij genomen volgorde der stukken de eenig mogelijke is. De overgang van Kerst- tot Nieuwjaar-stijl heeft dus plaats gehad tusschen 1464 en 1498.

CHARTERS

Van de Charters geef ik slechts een regest. In een anderen, eenigszins uitvoeriger vorm zal met den inhoud ervan medegedeeld vinden op de enveloppe, waarin iedere charter geborgen is.

Daarop worden ook de zegels vermeld. Deze zijn doorgaands van den burggraaf (wanneer de akte voor hem of voor den onderrichter verleden werd: "nos autem subjudex sigillo burggravii utimour), de schepenen (slechts 2 in getal, behalve in geval van testament: Ch. No. 1207), richter of tinsheer en erfpachters (voor Tusschen Maas en Waal, Over- en Neder-Betuwe), stadszegels, een paar zegels van Gelre's Hertog, een enkel kloosterzegel; en eindelijk bij onderhandsche akten en erfmagescheidsbrieven ook van bizondere personen.

De zegelhechting geschiedde in de oudste akten op bijna geheel losgesneden, geknoopte strooken van het membraam. Later op losse, door den omslag getrokken, strookjes perkament; een enkele maal zien wij touw gebruikt. Nog later komt ook het opgedrukte zegel voor, echter alleen op papier, soms met opgehecht ruitvormig papiertje.

In 't eerst werd steeds perkament gebruikt, later echter ook papier, en eindelijk alleen papier. Het schrift is doorgaands zeer duidelijk, soms zelfs fraai. Het heeft over het algemeen het gewone verloop: 14e eeuwsch - langwerpig hoekig; 15e eeuwsch - vierkant; 16e eeuwsch - rond; 17e eeuwsch - met krullen en andere versieringen.

Over het algemeen zijn het origineelen; waar het slechts copieën waren, vindt men het vermeld op de enveloppe; 't scheen mij van niet genoeg belang daarmede den inventaris te bezwaren.

De oudste schepenakten zijn in het Latijn geschreven; later echter (de eerste is van 1399) komt ook gebruik van het Nederduitsch voor. Na 1557 treffen wij Latijn niet meer aan; behalve eens in 1576, waar twee Latijnsche schepenbrieven gevidimeerd worden. Voor akten, verleden voor een heer en gerichtslieden, was reeds in 1374 (altijd?) het Nederduitsch gebruikelijk. Evenzoo voor die, welke werden uitgegeven door het stadsbestuur, ten minste sedert 1414.

No. 1 is een lijst van tinsen ten behoeve der kerkelijke officiën, en hoewel zij niet van voor 1330 dagteekent (ik meen zelfs na 1360), heb ik haar, bij gebrek aan juist jaartal en daarom ook aan juiste plaats, voorop geplaatst, als zijnde een stuk met algemeene strekking.

Dat ik alle stukken chronologisch opnam, heb ik gedaan om de bezwaren, die zich tegen een meer systematische indeeling deden gevoelen:

1. Eene indeeling naar de Broederschappen was niet mogelijk, omdat de stukken in een chaotische wanorde 4) in doozen en kisten vereenigd waren; immers: sommige charters, waarin een overdracht tusschen bizondere personen, behoorden blijkbaar tot een charter van een bepaalde broederschap; doch dit was, ook door dien chaos, niet altijd uit te maken; het nauwkeurig nagaan daarvan, stel dat het geheel en al mogelijk ware, zou den daaraan besteden tijd en moeite niet loonen. Daarbij kwam, dat sommige charters meerdere broederschappen betreffen en men dus gedurig in herhaling zou vervallen. Ook zou men vele kleine rubriekjes krijgen. En eindelijk is door het gespatieerd drukken van de namen der broederschappen 't overzicht zeer gemakkelijk.

2. Een indeeling naar de plaatsen, waar de goederen gelegen zijn, was niet wenschelijk, omdat die zou leiden tot scheiding van bijeenbehoorende charters, of meerdere vermelding derzelfde akte. Bovendien is dat meer bepaald 't werk van den inventaris; 't register wijst hem den weg.

CARTULARIEN

De Latijnsche charters zijn er vertaald in opgenomen, terwijl echter doorgaands in den datum de M en C's behouden werden 5), waaraan zij dus te onderkennen zijn van in 't Nederduitsch opgemaakte charters, welke steeds "dusent", "vierhondert", enz. hebben. 6)

A - is geschreven met een zeer duidelijke hand van omstreeks het tweede kwart der 15e eeuw, op perkament, in stevige houten met leer overtrokken en van knoppen voorziene banden; de klampen zijn verloren gegaan. Met enige verschillende handen zijn er later andere charters in afgeschreven of aantekeningen in opgeteekend.

Het Cartularium dagteekent uit het 2e kwart der 15e eeuw en wel uit het jaar 1433. Het bewijs daarvoor put ik uit het volgende:
In de lijst der spijnden vindt men, voorkomende op fol. LXVIII, met de oudste hand geschreven eene op Pinkster-avond te houden uit een gifte Johan van Aefferden. Deze gift is van 1429 (fol. LIII), terwijl met een latere hand op fol. LIII verso, dat onbeschreven gelaten was door hem, die het cartularium aanlegde, de verlegging der spijnde volgt op Vrijdag voor Pinksteren, en wel in 't jaar 1435. En in schrift en in inkt toont deze akte genoegzaam aan, dat ze later werd ingevoegd; ook ontbreekt haar de zoo groote gelijkmatigheid en netheid der oudste akten. 't Cartularium is dus geschreven na 1429 en voor 1435.

Maar wij kunnen de grens nog nauwer trekken: in de lijst der spijnden vindt men (fol. LXVII verso) met de oudste hand eene, door Griet Comhaesr gesticht, te houden op St. Thomas avond, terwijl wij op fol. LVII de rente vermeld vinden, die daarvoor gevestigd was. Deze dateert van St. Barbara (5 december) 1431, in het leven geroepen "omme heill ende zalicheit will der ziele wilnere Grieten Comhaers", en dus is ons cartularium na dien dag geschreven.

Dan vinden wij onder de spijnden op fol. LXVIII een van Dirck Gaden'sz. als vestiger, welke waarschijnlijk door denzelfden persoon, die het boek aanlegde, geschreven is, maar zeer zeker nadat het boek geschreven was. Het bizonder gelijkmatige schrift toch en dezelfde kleur van inkt, waarmee de oudste akten geschreven zijn, mogen in dit voorliggend geval zonder ernstig bezwaar tot die meening leiden, waar wij een gelijksoortige, maar toch eenigszins, in ondergeschikte zaken, afwijkende hand ontmoeten, die met lichter inkt schreef. Zien wij nu (fol. L verso), dat deze spijnde gevestigd werd op St Pauli Conversio, wegens de schenking eener rente op Driekoningen 1434, dan meen ik dit dubbele bewijs te mogen aannemen, dat 't boek tusschen genoemde data, dus waarschijnlijk in 1432 of 1433 geschreven werd; terwijl dan later nieuwe aanwinsten werden ingeschreven.

En waar men op fol. II leest: "Dit is den tijnss van den brieven voirss. nye verpaelt nae den erven, soe die gelegen sijn in den jair van XXXIII", geschreven met de oudste hand, zou 't daar te gewaagd zijn, aan te nemen, dat 't jaar 1433 dit boek zag geboren worden?

B - is zeer duidelijk geschreven, op perkament, in stevige houten, met leer overtrokken, banden; de klampen zijn verloren gegaan. Het is in 1477 door de toenmalige bestuurders aangelegd (Cart. Fol. 7: pag. 379), terwijl aan hunne aanmaning om de inkomsten aan de vergetelheid te ontrukken, door hun opvolgers gevolg werd gegeven, als uit inschrijvingen met verschillende latere handen blijkt.

C - is eveneens duidelijk geschreven, op papier, in stevigen houten banden, waarschijnlijk met leer overtrokken geweest; de sloten zijn geheel verloren gegaan.

Het papier bevat twee watermerken. Een gelijkend op een watermerk, bij de Stoppelaar 7) voorkomend op plaat XII als No. 11, en veel gebruikt omstreeks 1477 8); het andere op de los inliggende folio's, gelijkend op de Stoppelaar, plaat XIV, No. 11, dagteekenend van 1513 9). Het verschil tusschen onze watermerken en de facsimile's bij de Stoppelaar is echter zeer duidelijk, zoodat vergelijking ons niet nader kan brengen tot ons doel: vaststelling van het jaar, waarin het cartularium geschreven werd.

Het cartularium is gebonden na Vrijdag post Octavas Pasche (M CCCC) LXIIII, zooals blijkt uit een gedeeltelijk meegebonden aanteekening op fol. 62 verso. Het juiste jaar, waarin het zou zijn geschreven, kan ik helaas niet geven; het laatste stuk van den oorspronkelijken schrijver dagteekent van 1464, terwijl een paar latere schrijvers zijn werk aangevuld hebben. Stellig is het geschreven voor 1479; immers wij zien charters van dat jaar aan het slot van het cartularium, geschreven met een geheel andere hand, dan die de oudere charters er in schreef; en na 1459, waarvan de akte (fol. 53 verso) geen verschil met de andere toont. Ware het bijna niet al te brutaal, dan zou ik de gissing willen wagen, dat dit cartularium tegen of in 1464 geschreven is. Uit dat jaar toch dagteekenen de laatste akten met de oude hand (zoo bij D. 1481). Bovendien werden een paar akten van 1464 (fol. 16 verso) ingeschreven tusschen andere met bruineren inkt. Dit doet niet veel af, ware het niet, dat 't opschrift ervoor luidt "In die Buddenstrait", terwijl de vorige luiden "In de Bodestraet". Ik geef deze gissing echter onder zeer groot voorbehoud.

D - is met een zeer duidelijk hand geschreven, op papier, in stevig houten, met leer overtrokken, banden; de riempjes, die tot sluiting hebben gediend, zijn verloren gegaan.

Het papier vertoont 2 watermerken en wel: een bij Stoppelaar op plaat XII al No. 10 vermeld (aan 't slot van ons cartularium), in gebruik zijnde tusschen de jaren 1448 en 1478 10); en een aldaar op plaat XII als No. 12 voorkomend, zijnde gebruikelijk tusschen de jaren 1479 en 1486 11).

Naar het jaar, waaruit het dagteekent, behoeven wij niet te zoeken. D. toch bevat op fol. 1 de vermelding: "Gescreven int jair ons Heren M CCC ende LXXXI by den meisteren Waltart van Doenen, Hermen van Machgeren ende Gaert Dunnyt." Met een latere hand is slechts 1 akte ingeschreven.

De rugtitel luidt:

1481. Dit sijn Tijnse Renthen en pachte die men schuldich is den armen des heyligen geest huyss tot Nymegen M CCCC en LXXXI.1) Smetius. Beschrijving en Chronijk van Nijmegen, pag. 145, en aldaar aangehaalde Raadsignaten van 22 Maart en 26 October 1591.
2) Zie ook Grotefend. Handbuch de hitorischen Chronologie, pag. 50
3) Grotefend pag. 30. Nijmegen lag nl. in de diocese van het Aartsbisdom Keulen, waar ook de Kerststijl gold vgl. Grotefend II. Pag. 30. Weidenbach, Clanderium pag. VI.
4) Dat dit oudtijds niet zoo was, doch later in het leven geroepen werd, waarschijnlijk bij of na de vereeniging der Broederschappen, blijkt uit een aanteekening in Cartularium C. fol. 1, tusschen "Dit is alsulken tynss" enz. (vgl. pag 405) en No. 51: "Item noch heft de bruderschap III Phls. G. jaers, XXV falweerde st. voer den g. jaers, XXV falweerde st. voer den g., van Henryck van Dert, uut een camp tot Valborch; ende den bryef lyght int Hyllich Cruijs kijste, want sy hebben oeck daer III Phls. uut in den selven bryef."
5) Vgl. A. 1, 2, 3, enz.
6) Vgl. A. 15, 42, enz.
7) Mr. J.H. de Stoppelaar. Het papier in de Nederlanden gedurende de Middeleeuwen, inzonderheid in Zeeland. In het "Archief" van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. VII, 1869 pag. 1 vlg.
8) L. l. pag. 73
9) L. l. pag. 87
10) L. l. pag. 73
11) Ibidem
Voorwaarden voor raadpleging Het archief is beperkt openbaar. Publicatie van namen van personen, die vanaf 1900 geldelijke ondersteuning hebben gehad, is niet toegestaan.

Microfiches:
Inventarisnummers 372 - 378 zijn alleen op microfiche ter inzage.
Fysieke kenmerken en technische vereisten Deels alleen raadpleegbaar op microfiche
Publicaties Scholte Lubberink, L. / Verhoeven, C. / Groustra-Werdekker, A.H., Een devote brug naar barmhartigheid : Nijmegen en zijn Broederschappen, Nijmegen 2011;
Swelm, R. van, Een geschiedenis in vogelvlucht : Het Cellenbroederenhuis, in: Nijmeegs Katern : Nieuwsbrief voor de geschiedenis van stad en streek 11 (1997) nr. 4, 2-5.
AanvraaginstructieOpenbare archiefstukken kunnen via de website en in de studiezaal van het Regionaal Archief Nijmegen worden aangevraagd. Om een archiefstuk aan te vragen via onze website, gebruikt u de knop ‘Aanvragen’ op de detailpagina van het archiefstuk. Om een archiefstuk in de studiezaal aan te vragen noteert u op een aanvraagbriefje de naam van het archief en het inventarisnummer van het betreffende archiefstuk. Zie voor adres en openingstijden de website: https://regionaalarchiefnijmegen.nl.
Citeerinstructie Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met een verkorte aanhaling. Volledig: "Regionaal Archief Nijmegen (RAN), 469 Het Cellenbroederenhuis, de Ellendige en andere gevoegde Broederschappen 1330 - 1965, inventarisnummer …." Verkort: "RAN, verkorte titel archief, inv.nr. …".