Gemeentelijke Sociale Dienst


ArchiefvormerGemeentelijke Sociale Dienst
Andere namenGemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon (1935-1943)
Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken (1943-1965)
GSD
Archief740 Gemeentelijke Sociale Dienst Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormOverheid
Datering1935-1984
PlaatsNijmegen, Vijfringengas 13 (1936-1936)
, Kronenburgersingel 73 (1937-1942)
, Nieuwe Markt 42 (1938-1942)
, Nieuwe Marktstraat 2 (1943-1944)
, Ridderstraat 4 (1943-1944)
, St. Stevenskerkhof 59 (1943-1944)
, Driehuizerweg 145 (1946-1947)
, Kronenburgersingel 73 (1947-1969)
, Sloetstraat 14 (1944-1959)
, St. Annastraat 101 (1960-1963)
, Pijkestraat 4 (1946-1969)
, St. Jorisstraat 72 (1959-1969)
, Mariënburg 25 (1969-1984)
Opvolger(s)Dienst Sociale Zaken Gemeente Nijmegen
Algemene contextDe Armenwet van 1912 maakte een eind aan de versnipperde hulp aan armen door kerken en gemeenten, waarbij mensen tussen wal en schip vielen. De wet voorzag in de instelling van Armenraden, waarin instellingen op het terrein van de armenzorg samenwerkten en overzicht hielden over welke personen hulp kregen. Een van de deelnemende instellingen was het door de gemeente gesubsidieerde – en feitelijk ook beheerde – Burgerlijk Armbestuur, verantwoordelijk voor periodieke en geldelijke hulpverlening aan armen. Een gemeentelijk bureau voor steunverlening ondersteunde werklozen, terwijl een afdeling van de secretarie zorgde voor het onderbrengen van en de zorg voor ’behoeftige krankzinnigen’. Vanaf 1936 gingen al deze taken over op een nieuwe gemeentelijke dienst. De invulling van het takenpakket kon de gemeente deels zelf bepalen.

Werkloosheidsregelingen
Dankzij de na de oorlog geleidelijk aan ingevoerde sociale wetgeving kwamen verschillende sociaal zwakkere groepen niet langer geheel ten laste van de gemeente. De nieuwe sociale voorzieningen werden weliswaar deels door de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken uitgevoerd, maar de uitgaven die de gemeente als doorgeefluik deed werden grotendeels vergoed door de rijksoverheid. Zo werd de afdeling Sociale Bijstand van de dienst belast met de uitvoering van de Overbruggings- en Sociale Bijstandsregeling. De Overbruggingsregeling werd in mei 1945 afgekondigd en voorzag in een werkloosheidsuitkering. Voor langdurig werklozen werd de Sociale Bijstandsregeling in het leven geroepen. De Wachtgeld- en Werkloosheidsverzekering, die in 1952 in werking trad, was een werknemersverzekering en werd derhalve uitgevoerd door de bedrijfsverenigingen.

Tegelijk met de nieuwe werkloosheidswet werd ook de regeling Sociale Voorziening van kracht. Deze beoogde werklozen hulp te bieden die niet onder de Werkloosheidswet vielen. De uitvoering van deze regeling werd in handen gelegd van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken. De dienst zorgde ook voor uitvoering van de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) die in 1965 de Sociale Voorziening verving.

Omdat de uitkeringen krachtens de nieuwe sociale wetten aanvankelijk zeer laag waren en er nogal wat mensen buiten de nieuwe regelingen vielen, bleef een groot aantal inwoners aangewezen op een (aanvullende) uitkering van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken.

Algemene Bijstandswet
De Armenwet van 1912 bleef tot 1965 van kracht. In dat jaar trad de Algemene Bijstandswet (ABW) in werking. Voortaan had de overheid de plicht waar nodig financiële bijstand te verlenen. De wet voorzag in een stelsel van bijstand, zowel in de vorm van individueel bepaalde uitkeringen als in de vorm van voor bepaalde groepen vastgestelde uitkeringen. De tot dan toe bestaande groepsregelingen hadden geen wettelijke basis, maar stoelden op ministeriële beschikkingen. Deze werden bij de invoering van de verschillende rijksgroepsregelingen ingetrokken.
GeschiedenisOp 11 december 1935 besloot de raad op voorstel van burgemeester en wethouders tot opheffing van het Burgerlijk Armbestuur en tot instelling van een gemeentelijke tak van dienst onder de naam Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Daarmee nam het college de zorg voor de armen rechtstreeks ter hand. De nieuwe dienst ging per 1 januari 1936 van start.

In totaal werkten er in 1936 circa 50 personen bij de dienst, terwijl er ook nog een onbekend aantal gesteunden kantoorarbeid verrichtten. Deze laatsten kregen daarvoor een toeslag op hun steun van 10%.

Bij besluit van de burgemeester kreeg de dienst op 25 september 1943 de naam Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken.

De invoering van de ABW had grote gevolgen voor de dienst. Voor de individuele bijstand krachtens de ABW en de groepsregelingen gold dat de uitvoering werd opgedragen aan de Dienst voor Sociale Zaken. De naam van de dienst wijzigde vanaf de invoering van de ABW in Gemeentelijke Sociale Dienst.

De invoering van de ABW leidde tot een ingrijpende interne reorganisatie van de Gemeentelijke Sociale Dienst en een aanzienlijke toename van de werkzaamheden. Niet langer konden aanvragen desnoods mondeling worden afgewezen. Iedere aanvraag diende te worden onderzocht en iedere aanvraag moest resulteren in een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. Nieuw was ook dat de traditionele koppeling van materiële en immateriële hulp werd losgelaten. Dit leidde tot het instellen van een aparte afdeling Maatschappelijk Werk en Dienstverlening.

Na de Tweede Wereldoorlog was Sociale Zaken enkele jaren gevestigd in het Albertinumklooster aan de Driehuizerweg, daarna ruim 20 jaar in het voormalig Stedelijk Gymnasium aan de Kronenburgersingel 73. Daarnaast waren enkele afdelingen in gebouwen verspreid over de stad gehuisvest. In 1969 betrok de Sociale Dienst in zijn geheel de nieuwbouw aan het Mariënburg.
Het aantal personen werkzaam bij de dienst lag tot 1965 tussen de 65 en 85. Daarna liep het op tot 105 in 1966, 184 in 1974 en 231 in 1980.

In 1985 vond een reorganisatie van de gemeente plaats, waarin de afzonderlijke diensten naast de beleidsuitvoerende taken ook beleidsvorming meer in eigen hand kregen. De Gemeentelijke Sociale Dienst ging vanaf nu verder als de Dienst Sociale Zaken.
Functies, beroepen of activiteitenOndersteuning van de laagste inkomensgroepen. De gemeente Nijmegen behartigde – in elk geval tot in 1943 – géén taken die in haar ogen evengoed door kerkelijke of particuliere instellingen konden worden verricht, zoals het exploiteren van tehuizen voor ouderen en kinderen of het verlenen van gezinshulp. De gemeente steunde zulke instellingen wel financieel.
Structuur of genealogieAan het hoofd van de dienst stond een directeur die leiding gaf aan zes afdelingen:
- Ondersteuning: ondersteuningen ingevolge de bepalingen van de Armenwet
- Werklozensteun: uitvoering van de rijkssteunregelingen
- Geneeskundige verzorging van on- en minvermogenden en krankzinnigenzorg
- Onderhoudsplicht
- Boekhouding en kas
- Distributie van goedkope levensmiddelen

Om de burgerij bij de dienst te betrekken werden vijf adviescommissies opgericht die spoorden met de afdelingen, behalve de afdeling Boekhouding en kas. De commissies telden drie tot zeven leden die waren benoemd door burgemeester en wethouders. In iedere commissie zat minstens een gemeenteraadslid. Op die manier had de lokale overheid niet alleen via de ambtelijke maar ook via de bestuurlijke lijn een goede verbinding met de dienst.

In de Tweede Wereldoorlog kreeg de dienst een nieuwe indeling met zeven afdelingen:
- Onderstand
- Onderhoudsplicht
- Geneeskundige verzorging van on- en minvermogenden, krankzinnigenzorg, uitbestedelingen
- Boekhouding en kas
- Werklozensteun en werkverruiming
- Werkloosheidsverzekering
- Distributie

De dienst telde in 1949 tien afdelingen:
*Onderstand
*Algemene Zaken en Onderhoudsplicht
*Sociale Bijstand
*Geneeskundige Verzorging, Krankzinnigenverpleging en Uitbesteding
*Boekhouding en Kas
*Distributie van Goedkope Levensmiddelen (tot 1950)
*Districtsbureau voor het Consumentenkrediet (tot 1950)
*Vluchtelingenwezen (tot 1952)
*Werkplaats Pijkestraat (vanaf 1952 Bijzondere Verzorging, van 1965 tot 1973 Sociale Werkvoorziening)
*Verzorging Oorlogsslachtoffers (vanaf 1965 Administratie Groepsregelingen)

Begin jaren vijftig kwamen er een afdeling Buitendienst en een afdeling Huishoudelijke Voorlichting bij.

Na een eind 1964 doorgevoerde reorganisatie waren de werkzaamheden van de dienst als volgt verdeeld:
- Algemene Bijstand
- Sociale Werkvoorziening
- Dienstverlening en Maatschappelijk Werk
- Administratie Algemene Bijstand
- Administratie Groepsregelingen
- Geneeskundige Verzorging
- Algemene Zaken en Verhaal
- Boekhouding en Kas

Van 1966 tot 1983 was het Bureau Huisvesting een afdeling van de Gemeentelijke Sociale Dienst. Na de integratie van de Gemeentelijke Kredietbank in 1974 had de dienst de volgende
afdelingen:
1 Onderzoek en Rapportage
2 Huisvestingszaken
3 Sociale Dienstverlening
4 Juridische en Algemene Zaken
5 Toetsing, Redactie en Administratie (later: Toetsing en Beschikkingen)
6 Comptabiliteit
7 Interne Zaken en Registratuur
8 Interne Controle en Administratieve Organisatie
9 Gemeentelijke Kredietbank
Bron(nen)Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1919-1945, Gemeentearchief Nijmegen, Nijmegen, 1995.
Huibers, B., Maatschappelijke zorg in Nijmegen 1912-1940, (scriptie GAN), Nijmegen 1977 p. 18.
Jaarverslagen Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken/Gemeentelijke Sociale Dienst 1948-1953, 1954-1955, 1957-1968, 1965, 1974.
Nabuurs, N., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1945-1984, Gemeentearchief Nijmegen, Nijmegen, 1996.
Valk, L. van der, Van pauperzorg tot bestaanszekerheid. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de armenzorg in Nederland tegen de achtergrond van de overgang naar de Algemene Bijstandswet, 1912-1965, Amsterdam 1986, p. 40 en 55.