Gemeente Millingen aan de Rijn


ArchiefvormerGemeente Millingen aan de Rijn
Andere namenCommune de Millingen (1810-1813)
Schoutambt Millingen (1818-1825)
Gemeente Millingen (1810-1955)
Mairie de Millingen (1810-1813)
Archief930 Gemeente Millingen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormGemeente
Datering1810-2014
PlaatsMillingen (1810-1905)
Millingen Heerbaan (1905-1946)
Millingen aan de Rijn Heerbaan 115 (1946-2014)
Opvolger(s)Gemeente Berg en Dal
Algemene contextIn 1810 werd Gelderland in etappen geannexeerd door het Franse keizerrijk: het gebied bezuiden de Waal werd in maart officieel aangehecht, de rest volgde pas in juli. Een consequentie hiervan was dat de Waal de grens werd tussen twee nieuw gevormde departementen, in het zuiden dat van de Monden van de Rijn (‘des Bouches du Rhin’ vanaf 24 april 1810) met ’s-Hertogenbosch als hoofdstad, in het noorden dat van de Boven-IJssel (‘de l’Yssel-Supérieur’ vanaf 1 januari 1811) met Arnhem als hoofdstad. Beide departementen kenden eenzelfde indeling in arrondissementen, kantons en communes (gemeenten). De departementen werden geleid door de prefect, geassisteerd door de onderprefecten die de leiding hadden over de arrondissementen. Het laagste bestuursniveau, de commune, werd geleid door de maire (burgemeester) geassisteerd door, afhankelijk van de grootte van de gemeente, één of meer ‘adjoints’ en geadviseerd door de ‘conseil municipal’ (municipale raad of gemeenteraad). De maire was zelf geen lid van deze raad. De gemeentelijke functionarissen werden benoemd door de prefect, die zelf benoemd was door de keizer. Hadden de lokale besturen vóór de invoering van de Franse wetgeving in 1811 nog taken op het terrein van de rechtspraak, vanaf 1811 waren hun taken uitsluitend nog administratief. In feite werden zij vooral geacht wetten en bevelen van hogerhand uit te voeren. Na het vertrek van de Fransen in 1814 werden er een aantal wijzigingen doorgevoerd in de organisatie van het gemeentelijk bestuur. De communes werden voortaan gemeenten en de maires burgemeesters genoemd. In gemeenten die vroeger vrije heerlijkheden waren, kreeg de heer het recht functionarissen voor benoeming voor te dragen. Uit het departement van de Boven-IJssel en stukken van het departement van de Monden van de Rijn werd de provincie Gelderland gevormd, met de Maas als zuidgrens. Hoofdstad van de provincie was Arnhem, waar de gouverneur, later aangeduid als commissaris van de koning(in), zetelde.
Voor de organisatie van het gemeentebestuur werden na het vertrek van de Fransen in 1814 reglementen opgesteld, waarbij een scherp onderscheid werd gemaakt tussen stad en platteland. Voor de plattelandsgemeenten (tussen 1818 en 1825 schoutambten genoemd) rondom Nijmegen trad per 1 januari 1818 een Gelders reglement in werking, in 1825 door een nieuw reglement vervangen. Deze reglementen voorzagen in een gemeenteraad en een college. Het college werd gevormd door de burgemeester (tussen 1818 en 1825 schout genoemd) en één of meer assessoren. De burgemeester werd door de koning benoemd, de gemeenteraad door de gedeputeerde staten en de assessoren vóór 1825 door de gedeputeerde staten en daarna door de gouverneur. De Gelderse plattelandsgemeenten onderhielden geen rechtstreeks contact met het provinciaal bestuur, maar deden dit via een bestuurlijke tussenlaag: zeventien hoofdschoutambten, die na 1825 geleidelijk werden vervangen door vijf districten.
De Grondwet van 1848 en de daarop gebaseerde Gemeentewet van 1851 maakten een einde aan de wettelijke verschillen tussen stad en platteland. Iedere gemeente kreeg drie bestuursorganen: de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Hiervan was de gemeenteraad het belangrijkste orgaan, waaraan alle bevoegdheden met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding van de gemeente toekwam die niet wettelijk aan één van de beide andere bestuursorganen waren opgedragen. De raadsleden werden voortaan direct gekozen door stembevoegde inwoners, de gemeenteraad koos uit zijn midden de wethouders en de burgemeester werd benoemd door de koning. Alle heerlijke rechten met betrekking tot voordracht van functionarissen vervielen en de districten werden, per 1 januari 1850, afgeschaft. Verder schreef de Gemeentewet iedere gemeente een gemeentesecretaris voor, de hoogste gemeentelijke ambtenaar, die als taak had de drie bestuursorganen te ondersteunen.
Voor de bestuurlijke verhoudingen was de voornaamste ontwikkeling dat het kiesrecht gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw voor een steeds grotere groep inwoners werd opengesteld, totdat in 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd en in 1919 ook voor vrouwen. In 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de Gemeentewet bij verordening van de rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied tijdelijk opgeschort; per 1 september van dat jaar werden alle gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders ontbonden. Hun taken werden verenigd in de persoon van de burgemeester; de wethouders fungeerden daarbij als zijn medewerkers. De oude bestuurlijke verhoudingen werden pas in het najaar van 1945 hersteld. Na de Tweede Wereldoorlog zette zich een tendens door waarin steeds meer taken van het plaatselijk bestuur op een intergemeentelijk niveau werden geregeld via gemeenschappelijke regelingen tussen (buur)gemeenten. Om het gemeentelijk bestuur efficiënter te maken drongen het Rijk en de provincie aan op het samengaan van gemeenten. In 2015 vond er een gemeentelijk herindeling plaats in het gebied ten oosten van Nijmegen.
In essentie handhaaft de Gemeentewet van 1851, die het gemeentebestuur in handen legde van drie bestuursorganen (de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester), zich tot op de dag van vandaag. In 1992 is weliswaar een nieuwe Gemeentewet opgesteld, die in 1994 is doorgevoerd, maar deze is nog grotendeels op de oude geënt. De belangrijkste wijziging vond plaats in 2002, met de doorvoering van de Dualiseringswet, die beoogde raad en college strikter van elkaar te scheiden, onder andere door de gemeentesecretaris te vervangen door een griffier ter ondersteuning van de raad en een secretaris ter ondersteuning van het college. De hoop was dat op deze manier het gemeentebestuur meer het aanzien kreeg van het landsbestuur met een controlerend parlement (de gemeenteraad) en een uitvoerend kabinet van ministers (het college van burgemeester en wethouders). Volledige dualisering werd overigens niet bereikt: zo is de burgemeester, volgens de Grondwet, de voorzitter van de gemeenteraad, hoewel hij geen raadslid mag zijn.
GeschiedenisDe gemeente Millingen werd in 1810 opgericht en behoorde tot het arrondissement Nijmegen. Zij had 782 inwoners in in 1814, een aantal dat opliep tot 5.912 in 2014. De gemeente behoorde tussen 1810 en 1814 tot het arrondissement Nijmegen en tussen 1818 en 1850 achtereenvolgens tot het hoofdschoutambt Rijk van Nijmegen en het district Nijmegen. Tot de gemeente behoorde aanvankelijk ook het kerkdorp Schenkenschans (tegenwoordig Schenkenschanz) dat in 1816 door Nederland werd afgestaan aan Pruisen. Op 1 juli 1954 wijzigde de gemeente haar naam in Millingen aan de Rijn. Op 1 januari 2015 fuseerde de gemeente met de gemeenten Groesbeek en Ubbergen tot de gemeente Berg en Dal.
Functies, beroepen of activiteitenDe gemeente vervulde taken op het gebied van armenzorg, beheer van gemene middelen, belastinginning, bevolkingsregistratie, brandweer, burgerlijke stand, gezondheidszorg, jeugdzorg, milieubescherming, onderwijs, openbare orde, ruimtelijke ordening, sociale werkvoorziening, vuilophaal, welzijn. Zij voerde deze taken uit binnen het kader dat zij zelf stelde en dat van landelijk wet- en regelgeving. Een deel van deze taken voerde zij in samenwerking met buurgemeenten uit.
Bron(nen)Adam, H.B.N.B., e.a. Inventaris van de archieven der gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd in Gelderland, 1795 - 1813. Arnhem, 1982 - 1983; 7 delen (Gelderse inventarissenreeks, nr. 21).
Beekman, A.A., W.A.F. Bannier en J.W. Welcker. Geschiedkundige atlas van Nederland: de Republiek in 1795 met de heerlijkheden, ambachten enz. Den Haag, 1913.
Blécourt, A.S. de. De organisatie der gemeenten gedurende de jaren 1795 - 1851. Haarlem, 1903.
Buurman, D.J.G. 'Schets van de opeenvolgende bestuursindelingen in Gelderland vóór de invoering van de provinciale wet van 1850'. Bijdragen en mededelingen der vereniging Gelre 57 (1958), blz. 23 - 50.
Egberts, H.Th., Millingen aan de Rijn van 1900 - 1950. z.p., 1978.
Gorissen, F. Niederrheinischer Städteatlas / Geldrische Städte, 1. Heft: Nimwegen. Kleef, 1956 (Publikationen der Gesellschaft für Rheinische Geschichtskunde, nr. 51).
Hendriks, H.J.J., M.J. Steenkamer en A.G. Mustert. Nijmegen onder raadpensionaris, koning, keizer en souvereine vorst. Zutphen, 1971 (Geldersche Historische Reeks, nr. 2).
Jeurissen, A.Ch., Geschiedenis van Millingen aan de Rijn. Nijmegen, 1957.
Keijmel, P.D., Statistieke beschrijvingen van de steden en het platteland van Gelderland uit 1808. Deel I, het Kwartier van Nijmegen. Arnhem, 1971. (overdruk uit de Bijdragen en mededelingen der vereniging Gelre 54 - 65).
Kocken, M.J.A.V. Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur: proeve van een geschiedenis van ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse gemeentebestuur tot en met de Gemeentewet van 1851. Den Haag, 1973.
Koenders, B., N.V. Scheepswerven v.h. Bodewes, periode 1944 - 1950. In: Millings Jaarboek 2001, 16 7 -179.
Martens van Sevenhoven, A.H., Geschiedkundige atlas van Nederland: Marken in Gelderland. Den Haag, 1925.
Martens van Sevenhoven, A.H. 'Schets van de geschiedenis der burgerlijke gemeenten in Gelderland vóór de invoering der gemeentewet van 1851'. Jonkheer mr. A.H. Martens van Sevenhoven: een keuze uit zijn geschriften. Arnhem, 1977 (Werken der vereniging Gelre, nr. 35), blz. 203 - 257.
Ramaer, J.C. Geschiedkundige atlas van Nederland: De Fransche tijd (1795 - 1815). Den Haag, 1926.
Ramaer, J.C. Geschiedkundige atlas van Nederland: Het koninkrijk der Nederlanden
(1815 - 1931). Den Haag, 1931.
Roos, T. en J. de. Gemeentehuizen in Gelderland: van Aalten tot Zutphen. Arnhem / Groningen, 1995 (Werken der vereniging Gelre, nr. 46).
Schulte, A.G., De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst: Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt. 's Gravenhage, 1983.
Smit, J.G., Millingen op drift. 50 Jaar geleden, Millingsen vertellen hun geschiedenis van oorlog en evacuatie. z.p., (1994).
Schilfgaarde, A.P. van, Het archief van het Huis Bergh, Inleiding. 's-Gravenhage, 1932.
Schilfgaarde, A.P. van, Het archief van het Huis Bergh, Regestenlijst van oorkonden, eerste stuk (828 - 1490). 's-Gravenhage, 1932.
Verslag van den toestand der Provincie Gelderland, gedaan aan de Provinciale Staten van dat gewest door Gedeputeerde Staten in de zomer van het jaar 1901. Arnhem, 1901.
Verslagen van de provinciale inspecteur der archieven uitgebracht aan Gedeputeerde Staten van Gelderland, z.p., z.j.
Volmuller, H.W.J. Nijhoffs geschiedenislexicon: Nederland en België. Den Haag / Antwerpen, 1981.
Vries, W. de. Bijdragen tot de geschiedenis van het rechterlijk bestel in Gelderland, I: rechtsgebieden gelegen in het kwartier van Nijmegen. Arnhem, 1965 (overdruk uit de Bijdragen en mededelingen der vereniging Gelre 49-60).
[Wagenaar, J.]. Tegenwoordige staat der Verenigde Nederlanden, derde deels, eerste stuk, Gelderland. Amsterdam, 1740.