Reinigings- en Ontsmettingsdienst


ArchiefvormerReinigings- en Ontsmettingsdienst
Andere namenGemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst.
Reinigingsdienst
Gemeente-reiniging
Archief53 Reinigings- en Ontsmettingsdienst Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
Datering1889-1956
PlaatsNijmegen, Nieuwe Marktstraat (1889-1900)
Nijmegen, Tweede Walstraat 50 (1900-1932)
Nijmegen, Tweede Walstraat 52 (1934-1956)
Opvolger(s)Centrale Vervoersdienst Nijmegen
Algemene contextMet de hygiëne in Nijmegen was het lange tijd slecht gesteld, al stelde de stad diverse verordeningen vast om de straten schoon te houden. In de negentiende eeuw kwamen bij de gemeenteraad steeds meer klachten binnen over onhygiënische toestanden. Die toestanden leidden regelmatig tot epidemieën: in 1832, 1859 en 1866 werd de stad getroffen door de cholera, met tientallen slachtoffers tot gevolg. De Gezondheidscommissie, ingesteld in 1867, attendeerde de raad er bij herhaling op dat er iets gedaan moest worden om uit deze ongezonde en onleefbare situatie te komen. Uiteindelijk besloot de raad op 22 december 1876 tot de instelling van een commissie van bijstand voor de gemeentereiniging.

Na advies door de directeur van de gemeentereiniging te ’s-Gravenhage kwamen Burgemeester en Wethouders in 1876 met een ontwerpverordening op de gemeentereiniging. Dit voorstel werd door de commissie van bijstand afgewezen, waarna de commissie zelf met een ontwerpverordening kwam. Pas eind 1881 werden alle partijen het eens. De raad besloot toen dat het ophalen van straatmest in eigen beheer genomen zou worden, de levering van karren voor het ophalen zou worden aanbesteed en de verzamelde mest telkens in het voorjaar publiek verkocht zou worden.
GeschiedenisPer 1 september 1889 werd de heer Pieter Jansz benoemd tot directeur van de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Nu de ‘Gemeente-reiniging’ een zelfstandige dienst was begon een gestage groei van het aantal personeelsleden: van een opzichter en een tiental straatvegers in de jaren 1880 naar 75 man vlak voor de eeuwwisseling en 150 man in 1913. De aanleg en uitbreiding van het rioleringsnet en een stringenter reinigingsbeleid leidden behalve tot de verbetering van de volksgezondheid tot meer werk.

De Reinigingsdienst was gevestigd aan de Nieuwe Marktstraat en had onder andere een mestbergplaats ter beschikking, vanwaar zij zich bezig hield met mestverkoop aan landbouwers. In 1900 besloot de gemeenteraad tot het stichten van een nieuw kantoorgebouw voor de dienst aan de Tweede Walstraat, vlak bij de eerder in gebruik genomen werkplaatsen.
Om haar taken goed te kunnen uitvoeren was steeds meer ruimte en materiaal nodig. In 1909 werd aan de Tweede Walstraat een smederij ingericht die onder beheer stond van de dienst, maar ook werd gebruikt voor andere gemeentelijke diensten en bedrijven. De dienst kreeg in 1920 een flink magazijn waarvoor een magazijnmeester werd aangesteld. De bestaande stalling voor de vervoermiddelen bleef echter te klein.

Per 1 januari 1913 ging de Reinigingsdienst verder onder de naam Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst. Deze naam dekte beter het taakgebied van de dienst, die al vanaf de beginjaren kleding en andere goederen ontsmette. Op 1 januari 1922 werd de dienst financieel een zelfstandig bedrijf.

In de Tweede Wereldoorlog haalde de Duitse bezetter de bezem door het personeel. De commissie van bijstand werd per 28 september 1941 opgeheven en meerdere personeelsleden doken onder of werden afgevoerd omdat zij niet meewerkten met de bezetter. Na de bevrijding van Nijmegen verschenen de meesten van hen weer op hun post.

Per 1 mei 1956 werd de Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst samengevoegd met de afdeling openbaar vervoer van de dienst Openbare Nutsbedrijven tot een nieuwe gemeentelijke dienst: de Centrale Vervoersdienst (CVD).
Functies, beroepen of activiteitenDe taken van de dienst vielen in de volgende onderdelen uiteen:

1. Het ophalen en verwerken van afval. De dienst haalde het huisvuil in de stad op en vanaf 1896 ook in Hees. Zij verkocht meststoffen (afkomstig uit de riolering) aan landbouwers en speelde tussen eind 1940 en 1951 een rol in het ophalen van aardappelschillen, botten en andere etensresten. Particulieren zamelden dit afval in, zij verkochten het tegen een overeengekomen prijs aan de gemeente en die verkocht het op haar beurt door aan de veehouderij. Voor de vuilstort gebruikte de dienst in de loop der tijd diverse locaties, waaronder enkele kolken bij de Waal, kleiputten in de Ooijpolder, de gracht van het voormalige fort Krayenhoff en terreinen aan de Tollensstraat, Graafseweg en Grootstalselaan. Ook sloeg de dienst meubelen en dergelijke op die bij gerechtelijke uitzetting uit woningen door de politie onbeheerd waren aangetroffen.

2. Het reinigen van het riool. In 1955 werd het beheer van het rioolgemalen aan De Biezen, Weurtseweg, Industrieweg en St. Hubertusstraat aan de dienst opgedragen.

3. Het schoonhouden van straten. Na 1901 hield de dienst zich bezig met het besproeien van zand- en grindwegen in de zomer (vanaf 1913 met sproeiwagens) en met sneeuwopruiming in de winter. Voor die laatste klus werden aanvankelijk losse arbeidskrachten ingezet, vanaf 1927 uitkeringsgerechtigden. De dienst begon in 1911 tevens met het schoonmaken van de tramrails. Verder was zij belast met het wieden van onkruid en met het reinigen, ontsmetten en onderhouden van openbare urinoirs.

4. Het onderhoud van gemeentelijke gebouwen en voertuigen. De dienst hield van 1921 tot eind 1943 toezicht op de levering en het verbruik van brandstoffen in gemeentegebouwen en vanaf 1922 op het schoonhouden van de gebouwen. Later regelde zij ook het schoonmaken zelf. De dienst voerde van oudsher allerhande reparaties uit, van 1911 tot 1935 regelde zij ook de aanschaf, het beheer en het onderhoud van alle gemeentelijke rijwielen (vanaf 1935 alleen nog het beheer). Vanaf 1954 regelde de dienst ook het centraal vrachtvervoer voor de gemeentelijke diensten en bedrijven.

5. Ontsmetting. Dit gebeurde ter uitvoering van de wet op besmettelijke ziekten van 1872. Onder deze taken vielen het ledigen van beer- en zinkputten op aanvraag van particulieren, het ontsmetten en zuiveren van woningen, woonwagens, gebouwen, vaartuigen, rij- en voertuigen, lijf- en andere goederen, vanaf 1911 ook uit aangrenzende gemeenten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de dienst voorbereid op gasontsmetting in geval van eventuele gasaanvallen. Verder nam de Reinigings- en Ontsmettingsdienst de bestrijding van ratten en ander ongedierte op zich.

6. Ziekenvervoer. De dienst regelde aanvankelijk alleen het vervoer van lijders aan besmettelijke ziekten. Omdat vanaf 1885 steeds meer huizen aansluiting op het rioolstelsel kregen werden de werkzaamheden van de dienst op dit gebied steeds minder. In 1930 werd het gehele gemeentelijke ziekenvervoer een taak van de Ontsmettingsdienst. Deze taak bleef zij uitvoeren tot in 1948.
Structuur of genealogieBestond het personeel van de Gemeente-reiniging in 1881 uit één opzichter en negen straatvegers, nadat zij in 1889 een zelfstandige dienst was geworden nam het aantal personeelsleden snel toe.

In 1889 vielen onder de directeur twee opzichters en het ondergeschikt personeel. De eerste opzichter kreeg het toezicht op de straatreiniging, het ophalen van huisvuil en op het reinigen van de riolen bij dag, de tweede opzichter op de latrinelediging en op het reinigen van de riolen bij nacht. Om deze taken uit te kunnen voeren had men, buiten het vaste personeel, mensen nodig die voor het vervoer moesten zorgen. Dat vervoer, zowel trekkracht (paarden) als voertuigen, werd aanbesteed aan particuliere vervoerders.

Met het schoonhouden van de straten en het ophalen van huisvuil startte men in 1889 met 13 personeelsleden, waarvan er vier regelmatig veegdienst hadden, terwijl het vervoer nog steeds werd aanbesteed. Vanaf 1897 was de stad in 16 straatveegwijken verdeeld en werd het dienstpersoneel uitgebreid tot 16 straatvegers.
Voor het ophalen van huisvuil werden bij de ophaalkarren negen ‘karjongens’ geplaatst, niet jonger dan 16 jaar, om de voerman behulpzaam te zijn bij het ophalen van huisvuil.

In 1917 bestond de Reinigings- en Ontsmettingsdienst uit een directeur, vijf opzichters, twee klerken, 120 werklieden en veertig voerlieden, aan wie 's zomers bij droog weer nog 17 voerlieden voor vervoer van de sproeiwagens werden toegevoegd. Het personeel, dat een steeds groter stedelijk gebied voor zijn rekening moest nemen, groeide door tot bijna 150 personen bij de bevrijding in 1944. Naast vast personeel had de reinigingsdienst incidenteel nog los personeel in dienst, bijvoorbeeld voor de sneeuwopruiming.
Bron(nen)Archief van de Secretarie Gemeente Nijmegen, serie delen, inventarisnrs. 52, 65, 70.
Archief van de Secretarie Gemeente Nijmegen,19-serie, inventarisnrs. 28506-28508.
Ceulemans, J., ‘De gemeentelijke reinigings- en ontsmettingsdienst van Nijmegen’, in: Numaga XXVI (1979), p. 114-129.
Gemeenteverslagen.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1851-1919 (Gemeentearchief Nijmegen, 1994).
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1919-1945 (Gemeentearchief Nijmegen, 1995).
Meyer, F., De hygiënische toestanden in Nijmegen 1850 - 1880, in ‘Numaga’, 7e jaargang Nijmegen 1960, pag. 69-122.
Nabuurs, N., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1945-1984 (Gemeentearchief Nijmegen, 1996).