Studiefonds Beurs Burghardt van den Bergh


ArchiefvormerStudiefonds Beurs Burghardt van den Bergh
Andere namenBurghardt van den Berghfonds Nijmegen
Archief126 Studiefonds Beurs Burghardt van den Bergh
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingParticulier
RechtsvormStichting
Datering1560-1995
PlaatsNijmegen
Algemene contextBurghard van den Bergh werd omstreeks 1500 geboren als zoon van Gerard van den Bergh en Eufemia van Eymeren. Hij behaalde in Keulen het doctoraat in de Theologie.
Vanaf 1528 werd hij de raadsman van verscheidene vorsten en zelfs de biechtvader van Rooms-koning Ferdinand, de broer van Karel V. In 1532 werd hij benoemd tot kapittelheer van de St. Walburgiskerk te Arnhem en later werd hij deken van dit kapittel.
De eigendommen die hij zich in deze ambten verwierf, wilde hij besteden tot behoud en bevordering van de "Christelijke Godsdienst", hiertoe sloot hij in 1553 een overeenkomst met zijn broer en zusters.
Op 26 mei 1559 gaf hij het kapittel van St. Steven te Nijmegen een jaarlijkse rente van 250 karolus gulden, op te brengen uit landerijen te Ooy en Beuningen, huizen te Nijmegen en boerderijen te Hatert, Hees en Gendt.
GeschiedenisOp Maria Boodschap (25 maart) in het jaar 1560 verscheen Burghard van den Bergh voor het kapittel van St. Steven, en hij verklaarde, dat hij zes studiebeurzen wilde stichten. Het kapittel kreeg het recht om studenten die bekwaam genoeg waren om wijsbegeerte te studeren en die in de hoogste klas van de latijnse school zaten en voor hunexamen geslaagd waren, te begiftigen. Deze studenten moesten in Keulen gaan studeren aan het college, genaamd "Nova Burssa Trium Coronarum". Als Keulen echter zou vervallen tot ketterij, dan zouden ze naar Leuven, of een andere "Christelijk berompte" universiteit moeten gaan. Op de eerste plaats dienden de bloedverwanten "in directa vel indirecta linea" van Burghard van den Bergh begiftigd te worden, maar als er geen bloedverwant zou zijn, of niet in staat tot het volgen van een studie, dan mochten er burgerskinderen uit Nijmegen begiftigd worden. Indien een student zich zou schuldig maken aan misdragingen, van welke aard dan ook, of als hij zich zou ophouden met ketterij, dan moest de president van het college hem na drie of vier vermaningen naar huis sturen.
Bij de reductie van Nijmegen (1591) zijn de rechten en plichten van het kapittel alle overgegaan op de magistraat van Nijmegen. Men besloot om de beurs te laten voortbestaan, maar om alleen protestanten te begunstigen. Dit wordt in 1669 nogmaals vastgelegd, en in 1671 vindt er een overeenkomst plaats tussen de magistraat van Nijmegen en Arnold van Dans en Everhard Kelfken, nakomelingen van Wychman van den Bergh, de broer van Burghard, waarin besloten wordt om de magistraat van Nijmegen de rechten van het kapittel over de beurs te laten behouden, op voorwaarde, dat de naaste bloedverwanten van Burghard van den Bergh in de beslissingen gekend worden, en dat, als er door hen een bloedverwant voorgedragen wordt, deze voorrang zal hebben boven alle anderen.
In de loop der jaren wordt er steeds meer afgeweken van de bedoelingen van Burghard van den Bergh; rond 1835 komt het zelfs voor, dat een student met een beurs van deze stichting medicijnen studeert, terwijl een ander Engels doet. Na het ontslag van Cunaeus als representant der naaste bloedverwanten, waarover in de gemeenteraad van Nijmegen nogal wat te doen is geweest (1833 - 1843) worden er weer uitsluitend studenten in de theologie begiftigd. Omstreeks 1850 worden er ook weer katholieken in het genot van een beurs gesteld. Na 1866 worden er uitsluitend katholieken begiftigd en op 10 december 1869 besluit de raad, op voorstel van dr. J. Berends (die onder andere ook het burgerrecht in Nijmegen onder de loep nam) om voortaan protestanten uit te sluiten van mededinging. De voorzitter van de raad acht dit besluit echter in strijd met het algemeen belang en met de wet, en hij draagt het derhalve, op grond van artikel 70 van de gemeentewet voor ter vernietiging. Op 20 april 1870 adviseert de minister van Binnenlandse Zaken de raad om het besluit in te trekken, hetgeen uiteindelijk na enige aarzeling geschiedt. Na deze tijd worden er nog uitsluitend katholieke studenten in de theologie begunstigd, hoewel ook voor protestanten de mogelijkheid openblijft om met een beurs te worden begiftigd. In dezelfde tijd verhoogt men ook het aantal beurzen, evenals het uit te keren bedrag, daar de inkomsten, in vergelijking met het bedrag, dat men betaalde aan de begunstigde studenten, te hoog waren. Een overzicht van het aantal beurzen, en het uitgekeerde bedrag is als bijlage bij deze inventaris opgenomen.
In 1995 is het Studiefonds met haar eigendommen door de gemeente overgedragen aan de Raad van Kerken in Nijmegen
Functies, beroepen of activiteitenHet met een beurs begunstigen van (katholieke) studenten in de theologie.
Structuur of genealogieBij de oprichting in 1560 is er bepaald, dat het bestuur aan het kapittel van St. Steven in Nijmegen kwam. Dit kapittel moest een rentmeester aanstellen, die verplicht was rekening en verantwoording af te leggen aan hen. Toen het kapittel opgeheven werd in 1591 bij de reductie van Nijmegen kwamen de administratie en collatie aan de magistraat van Nijmegen. In 1671 werd in de overeenkomst tussen de magistraat en Arnold van Dans en Everhard Kelfken vastgelegd, dat de administratie en collatie van de beurs altijd zouden blijven berusten bij de burgemeesteren, schepenen en raad van Nijmegen, tevens werd bepaald, dat de raad verplicht was om een rentmeester (later administrateur genoemd) te benoemen, die rekening en verantwoording af moest leggen aan een uit de raad te benoemen commissie. De collatie geschiedde door de raad, maar met medeweten en voorkennis van de naaste bloedverwanten. De voornoemde situatie bleef gehandhaafd tot 1870.
In 1870 op 8 april, bepaalt de minister van Binnenlandse Zaken, dat de beurs valt onder de stichtingen, bedoeld in de K.B.'s van 26 december 1818 (staatsblad 48) en 2 december 1823 (staatsblad 49), dit in verband met de moeilijkheden over het door de burgemeester ter vernietiging voorgedragen besluit van de raad d.d. 10 december 1869. Bij ministeriële beschikking van 7 juni 1870 wordt het bestuur als volgt geregeld, als bestuurders worden Burgemeesters en Wethouders aangewezen. Bij zaken van eenvoudig beheer mogen zij eigenmachtig optreden, in andere gevallen dienen de provisoren in de besluiten gekend te worden. Deze provisoren zijn verantwoording verschuldigd aan Gedeputeerde Staten van Gelderland en aan de minister van Binnenlandse Zaken. De bestuurders moeten éénmaal per jaar rekening en verantwoording afleggen aan de provisoren en aan Gedeputeerde Staten. Tot provisoren worden de president van de arrondissements-rechtbank te Nijmegen, de officier van justitie van dezelfde rechtbank, en de kantonrechter in het kanton van Nijmegen aangesteld. De bestuurders hebben het recht een ontvanger aan te stellen, die één maal per jaar rekening en verantwoording moet afleggen aan de bestuurders.
Bron(nen)G.A. Meyer; Katholiek Nijmegen; Nijmegen; 1904; bladzijde : 114 v.v.
L.Ph.C. van den Bergh; Nijmeegse Bijzonderheden; Nijmegen; 1881; bladzijde 45 v.v.
J.J.Kleinhoonte junior; Een derde stel studiebeurzen door dr. Burchardt van den Bergh; in : Bijdragen en mededelingen van de vereniging Gelre, deel XL; Arnhem; 1937; bladzijde 169 v.v.
L. Heere; Burchardus a Monte, een vrijgevige Nijmegenaar; in : Numaga, jaargang XI; Nijmegen; 1964; bladzijde 17 v.v.
J.B. Kan; de beurzen van dr. Borchardt van den Bergh, nummers: IV - V; in : Nijmeegsche Nieuwsbode nummer: 184 en 201 ( de nummers: I - III in de Nijmeegsche Nieuwsbode 179, 180 en 182 ontbreken in het gemeentearchief in Nijmegen ); Nijmegen; 1870.
W. Francken; De beurzen van dr. Burchard van den Bergh; in : Nijmeegsche Nieuwsbode nummer: 199; Nijmegen; 1870.
J.A.B.M. de Jong; Inventaris van het Oud Archief der gemeente Nijmegen; Nijmegen; 1960;
Nummers: 77 - 212 en 3168.
Archief der secretarie van Nijmegen van na 1813; de voorlopige nummers: 0054, 0055, 0186 en 19-10.000 - 19-10.240