Dienst Gemeentewerken Nijmegen


ArchiefvormerDienst Gemeentewerken Nijmegen
Andere namenGemeentewerken Nijmegen
Archief62 Dienst Gemeentewerken Nijmegen
697 Bosselaar
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
Datering1906-1949
PlaatsNijmegen, Vijfringengas 11-13 (1906-1924)
Nijmegen, Valkhof 12 (1926-1944)
Nijmegen, Grote Markt 27 (1944-1949)
Opvolger(s)Dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting
Algemene contextIn de negentiende eeuw had de gemeente Nijmegen een soort reparatie- en onderhoudsdienst die zich, behalve met gemeentewerken in beperkte zin, ook met het onderhoud van de plantsoenen en de uitvoering van de gemeentereiniging bezig hield. De dienst breidde haar werkzaamheden in de loop der jaren zodanig uit dat naast het uitvoerende werk het beleidsmatige en projectmatige werk steeds belangrijker werd.
Voorafgaand aan de ontmanteling van de stad in 1876-1880 bestond de dienst slechts uit een gemeentearchitect en een werkbaas/opzichter over de gemeentewerken. Tijdens de daaropvolgende uitleg van de stad had de dienst een belangrijke rol, al bleef hij klein van omvang. In 1899 werd een adjunct-gemeentearchitect aangesteld en in 1900 een tweede opzichter. Ander vast personeel had gemeentewerken niet – de werklieden waren in dienst bij de aannemers aan wie de werken voor de gemeente werden uitbesteed.
Na de inwerkingtreding van de Woningwet in 1901 wenste het college van Burgemeester en Wethouders een uitbreiding van de dienst, die tot dan toe werd aangeduid als ‘gemeente-eigendommen, werken en inrichtingen’.
GeschiedenisBij raadsbesluit van 13 januari 1906 werd de dienst Gemeentewerken – nog wel onder de noemer ‘Openbare Werken’ – opgericht. Daarbij hoorde de vaststelling van nieuwe functieaanduidingen: de gemeentearchitect en de adjunct-architect kregen respectievelijk de titels directeur en adjunct-directeur van Gemeentewerken. Op 15 september 1906 stelde de raad een verordening vast voor een commissie van toezicht op het beheer van openbare werken.

Landelijke wetgeving speelde een belangrijke rol bij de veranderingen binnen de dienst. Had de Woningwet van 1901 het over een stratenplan, de nieuwe wet van 1921 sprak over een bestemmingsplan en die van 1931 over een streekplan. Zo ontstond er een verschuiving van huizenbouw naar stedenbouw. Gemeentewerken leverde aan deze ontwikkeling een bijdrage. Enerzijds ging de gemeente (Gemeentewerken) een grotere rol spelen, anderzijds betekende de nationale wetgeving een verdere aantasting van de gemeentelijke autonomie. Een wetswijziging van 1941 maakte stedenbouw en ruimtelijke ordening tot een zaak waarin de provinciale overheid vergaande richtlijnen opstelde voor de huizen- en stedenbouw.

Het aantal personeelsleden was bij de bevrijding opgelopen tot 107. Na de oorlog was Gemeentewerken gevestigd in het Waaggebouw. De dienst speelde een belangrijke rol in de wederopbouw van de stad. In 1949 werd de dienst als Openbare Werken onderdeel van de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting. Het aantal personeelsleden lag in deze tijd rond de dertig.
Functies, beroepen of activiteitenAanvankelijk verzorgde de dienst de aanleg en het onderhoud van wegen, straten en riolering en de aan- en verkoop van grond. In 1947 waren de taken veelzijdiger geworden: de dienst was betrokken bij puinruimen, nieuwbouw, het onderhoud van gebouwen, aanleg en onderhoud van straten, de haven en kades, het bijhouden van het kadaster en de verkoop en verhuur van gemeentelijke eigendommen.
Structuur of genealogieDe dienst was in 1906 samengesteld uit een directeur en een adjunct-directeur, een hoofdopzichter en vier opzichters, een tekenaar, een klerk-boekhouder en acht werklieden. Vanaf 1910 had de dienst zes opzichters, waarvan er één belast was met het Bouw- en Woningtoezicht. Nadat in 1914 Bouw- en Woningtoezicht was afgesplitst slankte de dienst Gemeentewerken even wat af, maar daarna kende hij opnieuw een groei. In 1918 had Gemeentewerken meer dan zestig personen in dienst. De personeelsopbouw zag er als volgt uit: een directeur en een adjunct-directeur, een hoofdopzichter en drie opzichters gemeentewerken plus een aparte opzichter der wegen; een tekenaar; twee klerken tweede klas en een jeugdige klerk; een chef timmerman, zes timmerlieden eerste klas en een timmerman zonder klasse-aanduiding; twee metselaars en achttien opperlieden metselaars; een schilder tweede klas; een werkman algemene dienst; vijf stratenmakers en zeventien wegwerkers.

In 1947 was Gemeentewerken als volgt onderverdeeld:
- Afdeling Gebouwen: deze hield zich bezig met puinruimen, het onderhoud van gebouwen en nieuwbouw.
- Afdeling Weg- en Waterbouw: hieronder vielen de riolering, de zuiveringsinstallatie, de aanleg en het onderhoud van straten, werkzaamheden aan haven en kaden.
- Meetdienst en Grondbedrijf: tot haar taken behoorden het bijhouden van het kadaster, het uitzetten en vastleggen van verkavelingen, de verkoop en verhuur van gemeentelijke eigendommen. De Meetdienst en het Grondbedrijf vormden samen een afdeling. Het in 1928 opgerichte Grondbedrijf voerde het beheer en de administratie van door de gemeente aangekochte en nog aan te kopen voor bouwterreinen bestemde gronden. Dit bedrijf stelde jaarlijks een eigen jaarrekening en begroting op.

Gemeentewerken had functionele raakvlakken met het Woningbedrijf, de dienst Bouw- en Woningtoezicht en de Dienst Plantsoenen en Bosbeheer. De dienst hoorde niet tot de financieel zelfstandige takken van dienst, de administratie werd sinds 1929 verzorgd door Gemeentediensten.