Dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting van de gemeente Nijmegen


ArchiefvormerDienst Publieke Werken en Volkshuisvesting van de gemeente Nijmegen
Andere namenPW&V
PWV
Archief1054 Dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting van de gemeente Nijmegen
1335 Bouwvergunningen gemeente Nijmegen
1646 Hinderwetvergunningen gemeente Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormOverheid
Datering1949-1984
PlaatsNijmegen, St. Canisiussingel 19A (1954-1982)
Nijmegen, Stationsplein 13 (1982-1984)
Voorganger(s)Dienst Plantsoenen en Bosbeheer Gemeente Nijmegen
Dienst Bouw- en Woningtoezicht
Dienst Gemeentewerken Nijmegen
Gemeentediensten Nijmegen
Stedebouwkundige Dienst van de Gemeente Nijmegen
Grondbedrijf van de gemeente Nijmegen
Woningbedrijf van de gemeente Nijmegen
Opvolger(s)Harde Sector Gemeente Nijmegen
Algemene contextDe Tweede Wereldoorlog trof Nijmegen zwaar. Bij het grote bombardement van februari 1944 vielen bijna 800 doden en duizenden gewonden. Een groot deel van het historische stadshart werd verwoest. Vervolgens was Nijmegen vanaf september 1944 tot mei 1945 frontstad. Daarbij vielen nog eens honderden doden en duizenden gewonden, en de stedelijke bebouwing liep nog meer schade op.
Na de oorlog herstelde de stad zich moeizaam. In eerste instantie richtte men zich op de herbouw van panden en werden er noodwinkels en noodwoningen gebouwd. In 1947 keurde de gemeenteraad het definitieve herbouwplan goed, dat ook voorzag in een gedeeltelijk nieuw stratenpatroon voor de binnenstad. De uitvoering verliep echter stroef, onder meer als gevolg van financieringsproblemen. Pas toen het rijk in 1951 de in de oorlog getroffen gemeenten financieel ging ondersteunen, kwam de herbouw goed op gang.
Ook de woningnood, mede veroorzaakt door de verwoesting van panden, tijdens de oorlog uitgestelde huwelijken en de forse bevolkingsgroei (van ruim 103.000 inwoners in 1946 tot 147.000 in 1984), drukte een stempel op naoorlogs Nijmegen. Aan het eind van de oorlog had de stad een woningtekort van bijna 5000 woningen. Ondanks de bouw van noodwoningen bleven huisvestingsproblemen bestaan tot ver in de jaren zestig. Waar het aanvankelijk ging om een woningtekort, ging het in later jaren om de juiste verdeling van het aantal beschikbare woningen. Vanaf de jaren vijftig vonden er staduitbreidingen plaats die de woningnood moesten verlichten. Eerst in Heseveld, Hatertseveld, Galgenveld en Broersveld, en in de jaren zestig in Hatert en Neerbosch-Oost. In 1966 maakte Nijmegen de sprong over het Maas-Waalkanaal en begon de bouw van Dukenburg.
Nijmegen werd na 1945 een echte industriestad. Bij het Maas-Waalkanaal werd een havencomplex met een groot bedrijventerrein ontwikkeld. Ook de Katholieke Universiteit groeide fors. De regio verstedelijkte en Nijmegen werd steeds meer het centrum in een grote agglomeratie.
In de jaren vijftig en zestig was er weinig aandacht voor de oude wijken, zoals de benedenstad met haar oude huizen en smalle straten. De gemeente trachtte de problemen in dit al decennialang verpauperde en sociaal gedesintegreerde staddeel in eerste instantie op te lossen door sanering in samenwerking met het rijk, dat sloop en herhuisvesting subsidieerde. Daarbij vielen ook veel monumentale panden onder de slopershamer. Dit beleid stuitte rond 1970 op steeds meer weerstand van bewoners, die pleitten voor behoud en verbetering van bestaande woningen. Hun invloed nam toe onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (1962), die inspraak van betrokkenen op gemeentelijke bestemmingsplannen regelde. Het begrip stadsvernieuwing deed zijn intrede, waarbij de aandacht geleidelijk verbreedde van woningrenovatie naar een combinatie van inspanningen op stedebouwkundig, sociaal, economisch, cultureel en milieuhygiënisch gebied. In de loop van de tijd werden diverse plannen gemaakt voor het opknappen van de benedenstad, maar uiteindelijk duurde het tot eind jaren zeventig voordat men daadwerkelijk overging tot grootscheepse renovatie.
GeschiedenisDe eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog trok de rijksoverheid de leiding van de wederopbouw in zwaar getroffen gemeenten als Nijmegen voorlopig naar zich toe, aangezien die hier dan nog onvoldoende op waren toegerust. Die centraliserende aanpak riep al snel weerstand op en zat een goede samenwerking tussen rijk en gemeenten in de weg. In Nijmegen leidde dat ertoe dat het rijk de wederopbouwwerkzaamheden per 1 januari 1949 grotendeels overdroeg aan de gemeente. Kort daarop besloot de gemeenteraad tot opheffing van de zelfstandige diensten Gemeentewerken, Bouw- en Woningtoezicht en de Stedebouwkundige Dienst. Zij gingen per 1 oktober 1949 op in de nieuw ingestelde dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting. Doel was de coördinatie te bevorderen tussen de verschillende organisatieonderdelen die betrokken waren bij de wederopbouw en de uitbreiding van de stad. Voortaan waren Gemeentewerken (onder de naam Openbare Werken), Bouw- en Woningtoezicht en Stedebouw afdelingen van de nieuwe dienst. In de daaropvolgende jaren groeide het aantal afdelingen gestaag.
Aanvankelijk waren de dienstonderdelen gehuisvest in verschillende gebouwen verspreid over de stad. In 1954 vonden alle afdelingen onderdak in een gebouw aan de Sint-Canisiussingel 19A. In de daaropvolgende jaren groeide het personeelsbestand hard: in 1954 telde Publieke Werken en Volkshuisvesting ongeveer 300 medewerkers, in 1967 ongeveer 400, in 1980 ongeveer 500. In de jaren zeventig kreeg de dienst te maken met grote huisvestingsproblemen. Verschillende dienstonderdelen betrokken tijdelijke onderkomens verspreid over de stad. In 1978 koos het college voor nieuwbouw. Vier jaar later verhuisde de hele dienst naar het kantorencomplex Metterswane aan het Stationsplein 13. Hier vonden ook de zelfstandige projectteams van de coördinatoren Rehabilitatie Benedenstad en Stadsvernieuwing, waarin de dienst participeerde, onderdak.
In 1984 voerde de gemeente een grootscheepse gemeentelijke reorganisatie door die de ‘neiging tot desintegratie’ moest tegengaan. Daarbij werd de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting opgeheven. Per 1 januari 1985 ging de gemeente over op het zogenaamde ‘sectorenmodel’, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de ‘Harde Sector’ (de diensten en bedrijven die te maken hadden met de bouw en ontwikkeling van tastbare objecten in de openbare ruimte) en diens tegenhanger de ‘Zachte Sector’, bestaande uit de diensten Sociale Zaken en Educatie en Welzijn. De taken van Publieke Werken en Volkshuisvesting gingen over op de ‘Harde Sector’, die bestond uit de diensten Stadsontwikkeling, Volkshuisvesting en Economische Zaken, en het Grondbedrijf en het Woningbedrijf.
Functies, beroepen of activiteitenDe werkzaamheden van de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting bestreken een breed scala aan terreinen, hoofdzakelijk op het gebied van de bouw en ontwikkeling van tastbare objecten in de openbare ruimte. Hieronder volgen de belangrijkste taakgebieden van de afdelingen die rond 1975 direct betrokken waren bij de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, taakgebieden die nadien niet wezenlijk wijzigden:
- Openbare Werken (1949): bouw, verbouw en onderhoud van openbare gebouwen, aanleg en onderhoud van wegen, waterwegen en riolering, landmeting en puinruiming, aanleg en onderhoud van bossen en sportvelden, financiële voorbereiding, begeleiding en (technische) controle van het beheer van eigendommen, toezicht op het marktwezen.
- Stedebouw (1949): planning en controle van de herbouw en sanering van de stad, ontwikkeling en controle van bestemmingsplannen, stadsplannen en de herverkaveling, onderhoud van gebouwen, stadsuitbreiding, onderzoek op sociaal-economisch terrein.
- Bouw- en Woningtoezicht (1949): verlening van bouw-, hinderwet- en reclamevergunningen, controle op de naleving daarvan, volkshuisvesting, technische en financiële uitvoering van de wederopbouw, krotopruiming en sanering, controle op de naleving van milieuregels en regels inzake geluidsoverlast.
- Administratie (1951): boekhouding, postafhandeling, typewerk en andere administratieve werkzaamheden voor andere afdelingen, zoals de administratie van aan- en verkoop van terreinen, registratuur en archivering, aanschaf van kantoorbenodigdheden, bediening van de telefooncentrale, bodetaken, verwerving en beheer van gemeente-eigendommen.
- Onroerende Zaken en Economie (1955): planning en financiering van de herbouw van panden, verwerving, beheer en uitgifte van gemeente-eigendommen, grondexploitatie, woningbouwplanning, toezicht op het marktwezen, onderzoek op sociaal-economisch terrein.
- Plantsoenen en Bosbeheer (1963): aanleg en onderhoud van, en toezicht op parken, bossen, plantsoenen, wegbeplantingen, sportvelden, speelplaatsen, begraafplaatsen en tuinen van openbare gebouwen, zorg voor de gemeentelijke bloemisterij en boomkwekerij.
- Architectuur (1964): ontwerp van, advisering over en toezicht op de bouw en het onderhoud van gebouwen, zoals school- en sportgebouwen en wijkcentra, en installaties in gebouwen.
- Verkeer (1964): ontwerp van wegen en verkeersvoorzieningen, verkeersonderzoek, ruimtelijke ordening van het verkeer, verkeersmaatregelen, ongevallenanalyse, uitvoering en onderhoud van markeringen, aanpak van de parkeerproblematiek.
- Sociaal Economisch Onderzoek (1972): onderzoek op sociaal-economisch terrein.
Structuur of genealogieBij de instelling van de dienst per 1 oktober 1949 telde deze drie afdelingen: Bouw- en Woningtoezicht, Openbare Werken en Stedebouw. Aan het hoofd van de dienst stond de hoofdingenieur-directeur (HID). Samen met de adjunct-directeur en de afdelingshoofden vormde hij het managementteam. Per 1 januari 1951 werd het kantoor Gemeentediensten opgeheven en toegevoegd als de vierde afdeling onder de benaming Administratie. Interne reorganisatie leidde per 1 januari 1955 tot de oprichting van een vijfde afdeling: Onroerende Zaken en Economie. Per 1 juli 1963 werd de dienst Plantsoenen en Bosbeheer opgeheven en als afdeling toegevoegd aan Publieke Werken en Volkshuisvesting. Tegelijkertijd werd het Marktwezen van de afdeling Financiën en Belastingen ter secretarie overgebracht naar de afdeling Onroerende Zaken en Economie van de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting. Per 1 juli 1964 volgde de splitsing van de afdeling Stedebouw in twee afdelingen: Stedebouw en Architectuur. Ook kwam er een nieuwe afdeling Verkeer, waarbij de onderafdeling Bossen en Sportvelden (voorheen Cultuurtechnische Werken) en de onderafdeling Onderhoud Gebouwen (voorheen een onderdeel van de afdeling Stedebouw) werden ondergebracht. Vier jaar later gingen deze onderafdelingen over naar de afdeling Openbare Werken. In 1967 werden het Woningbedrijf en het Grondbedrijf, altijd al nauw verweven met Publieke Werken en Volkshuisvesting, volledig geïntegreerd in de dienst. Per 1 oktober 1969 kwam er een afdeling Personeelszaken. Op 1 mei 1972 werd de afdeling Sociaal Economisch Onderzoek zelfstandig en losgemaakt van de afdeling Onroerende Zaken. Die laatste afdeling werd per 1 september 1973 opgeheven; het personeel ging grotendeels over naar de afdeling Administratie. Op 1 mei 1975 kreeg de dienst een afdeling Planning en Organisatie. Sinds midden jaren zeventig participeerde de dienst in de zelfstandige projectteams van de coördinatoren Rehabilitatie Benedenstad en Stadsvernieuwing.
Door de toename van het aantal afdelingen groeide het managementteam fors, tot twaalf leden in 1975. Daarop vond er een reorganisatie plaats die er vooral op gericht was om het managementteam te verkleinen. De dienst werd nu ingedeeld in twee sectoren. Onder Sector I (beleidsvoorbereiding) vielen de afdelingen Stedebouw, Sociaal-Economisch Onderzoek en een deel van de afdeling Verkeer; onder Sector II (beleidsuitvoering) de afdelingen Openbare Werken, Plantsoenen, Bossen en Sportterreinen, Architectuur en het andere deel van de afdeling Verkeer. De afdeling Bouw- en Woningtoezicht werd niet ondergebracht bij één van beide sectoren, maar kwam rechtstreeks onder de directie te vallen. Daarnaast waren er vier stafafdelingen: Planning en Organisatie, Administratie, Personeelszaken en Secretariaat. Het managementteam bestond nu uit nog maar zes personen: de hoofdingenieur-directeur, de adjunct-directeur, de hoofden van de twee sectoren en de afdelingshoofden Planning en Organisatie, en Administratie.
Bron(nen)Gruijthuijsen, T. van, en R. Hermens, O & S in Nijmegen: Ontstaan en ontwikkeling van onderzoek en statistiek in de gemeente Nijmegen, Nijmegen, Gemeente Nijmegen, 2011.
Nabuurs, N., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1945-1984, Nijmegen, Gemeentearchief Nijmegen, 1994.
Santen, J. van, Concept-inventaris van het archief van de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting van de gemeente Nijmegen (1944) 1949-1984, Nijmegen, Regionaal Archief Nijmegen, 2008.
Timmermans, H. Stageverslag Organisaties en hun Registratuur. Een onderzoek naar het archief van de dienst Publieke Werken en Volkshuisvesting van de gemeente Nijmegen 1949-1984, Nijmegen 2008.