1 Stadsbestuur Nijmegen 1196 - 1810


Rubriek: 8.1.1.1 Rentmeestersrekeningen
Archief 1 Stadsbestuur Nijmegen
Inventarisnummer 685-759
Beschrijving Rekeningen der stad Nijmegen
Periode 1382 - 1593/1594
Bereik en inhoud De serie rekeningen der stad Nijmegen is slechts vanaf 1519/1520 vrijwel zonder hiaten bewaard gebleven. Van vóór die tijd zijn nog aanwezig de rekeningen over de jaren 1382, 1414/1415, 1420/1421, 1422/1423, 1424/1425-1429/1430, 1511/1512, 1513/1514; van ná 1519/1520 ontbreken de jaren: 1520/1521, 1524/1525, 1537/1538, 1561/1562, 1583/1584. Van de oudste rekening over 1382 is geen boekjaar bekend, dat der daarop volgende jaren loopt van sunte Scolastikendach (10 februari) tot en met sunte Scolastikenavont, sedert 1519/1520 van St. Petersdach ad Cathedram (22 februari) tot en met St. Petersavont ad Cathedram, sedert 1807 van 1 januari tot en met ultimo december.
De oudste rekening is in het Latijn, de overige zijn in de landstaal geschreven. In de rekeningen over 1382 en 1414/1415 wordt gerekend met ponden, solidi en denarii, een monetair stelsel dat tot voor kort nog in Engeland gebruikelijk was. Sedert 1420 gaat men voornamelijk rekenen met Rijnse guldens en meuwen, maar daarnaast komen tal van andere munteenheden voor zoals nobels, cronen, schilden, Vlaamse guldens, braspenningen enz., waarvan een waardering achterin het rekenboek weleens voorkomt.
De verantwoordelijkheid voor het beheer der stedelijke financiën berustte aanvankelijk bij de twee burgemeesters, onder wie twee rentmeesters belast waren met de comptabliliteit (zie Van Schevichaven en Kleyntjes S.J., Rekeningen der Stad Nijmegen I, blz. XXXIV); sedert 1511 wordt nog slechts één rentmeester vermeld. In 1594 wordt het rentmeestersambt een meer vaste betrekking, hoewel er nog tot ongeveer het midden van der 17e eeuw perioden van jaarlijks wisselende functionarissen zijn aan te wijzen. De rentmeesters werden, op voordracht van het Sinterklaasgilde, later het college van gemeenslieden, door de magistraat gekozen; de keurdag was op sunte Scolastikendach of de woensdag daaropvolgende.
De afhoring der rekeningen geschiedde vanaf 1594 als regel op de rekenkamer door de rekenmeesters der stad, sedert 1735/1736 door de burgemeesters en rekenmeesters. Voor de afhoringen in de Bataafse Tijd zie men de opmerkingen onder de desbetreffende inventarisnummers. Vóór 1594 blijkt niets van een vaste regel inzake de afhoringen. De stadssecretaris Johan van den Have heeft bij de reorganisatie der administratie ongetwijfeld ook op dit punt orde op zaken gesteld en een beter controle-systeem ingevoerd. Onder zijn bewind wordt het gebruik dat de rekeningen worden afgehoord in bijwezen der rekenmeesters, afgevaardigden van het Sinterklaasgilde, de regerende burgemeesters en de stadssecretaris, maar reeds enkele jaren later wordt de verantwoording blijkbaar uitsluitend gedaan ten overstaan van de stadssecretaris (Van den Have), die op zijn beurt rekening en verantwoording moest afleggen aan zijn superieuren: "ende sal ick dairvan mijn Heren bewijs ende rekening doin". Op het eind der 16e eeuw geschiedt de afhoring der rekening door de stedelijke rekenmeesters alleen.
De rekening van 1548/1549 werd in 1552 door de burgemeesters gehoord na voorlezing in de raad; die van 1572/1573 werd in 1574 in de rekenkamer behandeld na eerst openbaar in 't raadhuis te zijn voorgelezen. Op de omslag der rekening over 1635/1636 staat: "overgelevert in den raedt den 20e novembris 1640". De afhoring geschiedde op de rekenkamer.
De rekenmeesters waren veelal vroegere rentmeesters, de rentmeesters zelf werden gewoonlijk uit de meesters van het Sinterklaasgilde gekozen. De rekeningen werden door betaalde stadsschrijvers in het net geschreven.
Vorm 75 deel

Bestanddelen