Gemeente Mook en Middelaar en voorgangers


ArchiefvormerGemeente Mook en Middelaar en voorgangers
Andere namenGemeente Mook en Middelaar (1814-heden)
Commune de Mook (1795-1799)
Mairie de Mook en Middelaar (1800-1814)
Commune de Middelaar (1795-1799)
Archief1633 Gemeente Mook en Middelaar en voorgangers
1637 Bouwarchief van de gemeente Mook en Middelaar
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormGemeente
Datering1795
PlaatsMook, Raadhuisplein (1795)
Middelaar (1795-1800)
Voorganger(s)Schepenbank Mook
Schepenbank Middelaar
Algemene contextIn 1794 viel het leger van de Eerste Franse Republiek het Heilig Roomse Rijk binnen en bezette er het gebied ten westen van de Rijn, waaronder een deel van het hertogdom Kleef waartoe Mook behoorde, en Pruisisch Opper-Gelre waartoe Middelaar behoorde. Deze gebieden werden in 1795 (Vrede van Bazel) door Pruisen afgestaan aan Frankrijk dat ze aanvankelijk onderbracht in een marionettenstaat, de Cisrheniaanse Republiek, maar in 1797 formeel annexeerde en in 1798 indeelde bij het departement van de Roer (département de la Roër).
In 1814, na de verdrijving van de Fransen, kwam het door hen ingestelde departement van de Roer onder provisorisch bewind van de geallieerden en werd het achtereenvolgens deel van het generaal-gouvernement van de Nederrijn (Generalgouvernement Niederrhein, maart-juni 1814) en van het generaal-gouvernement van de Neder- en Middenrijn (Generalgouvernement Nieder- und Mittelrhein, juni 1814-1815). In 1815 (Congres van Wenen) werd besloten het departement te verdelen tussen het koninkrijk der Nederlanden en het koninkrijk Pruisen: het gebied ten westen van de Maas en een strook ten oosten van de Maas werden Nederlands. Dit deel werd samengevoegd met het gebied van het voormalige departement van de Beneden-Maas (département de la Meuse-Inférieure) tot de provincie Limburg. Hoofdstad van de provincie was Maastricht, waar de gouverneur zetelde.
Voor de Limburgse plattelandsgemeenten werd in 1818 een reglement opgesteld, in 1825 door een nieuw reglement vervangen, waarin de organisatie van het bestuur werd geregeld. Deze reglementen voorzagen in een college gevormd door de burgemeester (tussen 1818 en 1825 schout genoemd) en twee schepenen. De burgemeester werd door de koning benoemd, de schepenen vóór 1825 door de gedeputeerde staten en daarna door de gouverneur. Uit de grootste grondbezitters en voornaamste ingezetenen van de gemeente benoemden de gedeputeerde statuten een gemeenteraad, waarvan de omvang afhing van de grootte van de gemeente. Het college maakte deel uit van de gemeenteraad. Aan de eigenaren van voormalige heerlijkheden werd geen voordrachtsrecht toegekend. Het contact met het provinciaal bestuur verliep via een bestuurlijke tussenlaag, het arrondissement. Limburg was onderverdeeld in drie arrondissementen, ieder geleid door een commissaris.
Tussen 1830 en 1839 stond de provincie onder Belgisch bestuur, met uitzondering van de vesting Maastricht. Vanaf 1836 was er daarom de Belgische Gemeentewet (Du corps communal) van kracht. In 1839 (Verdrag van Londen) werd de provincie opgedeeld tussen België en Nederland. In het oostelijk, Nederlands deel, werd de wetgeving van voor 1836 hersteld. Het Nederlandse deel maakte als hertogdom Limburg tot 1866 deel uit van de Duitse Bond, wat overigens geen invloed had op de organisatie van het lokaal bestuur.
De Grondwet van 1848 en de daarop gebaseerde Gemeentewet van 1851 maakten een einde aan de wettelijke verschillen tussen stad en platteland. Iedere gemeente kreeg drie bestuursorganen: de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Hiervan was de gemeenteraad het belangrijkste orgaan, waaraan alle bevoegdheden met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding van de gemeente toekwam die niet wettelijk aan één van de beide andere bestuursorganen waren opgedragen. De raadsleden werden voortaan direct gekozen door stembevoegde inwoners, de gemeenteraad koos uit zijn midden de wethouders en de burgemeester werd benoemd door de koning. De arrondissementen werden per 1 januari 1850 afgeschaft. Verder schreef de Gemeentewet iedere gemeente een gemeentesecretaris voor, de hoogste gemeentelijke ambtenaar, die als taak had de drie bestuursorganen te ondersteunen.
Voor de bestuurlijke verhoudingen was de voornaamste ontwikkeling dat het kiesrecht gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw voor een steeds grotere groep inwoners werd opengesteld, totdat in 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd en in 1919 ook voor vrouwen. In 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd de Gemeentewet bij verordening van de rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied tijdelijk opgeschort; per 1 september van dat jaar werden alle gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders ontbonden. Hun taken werden verenigd in de persoon van de burgemeester; de wethouders fungeerden daarbij als zijn medewerkers. De oude bestuurlijke verhoudingen werden pas in het najaar van 1945 hersteld. Na de Tweede Wereldoorlog zette zich een tendens door waarin steeds meer taken van het plaatselijk bestuur op een intergemeentelijk niveau werden geregeld via gemeenschappelijke regelingen tussen (buur)gemeenten.
In essentie handhaaft de Gemeentewet van 1851, die het gemeentebestuur in handen legde van drie bestuursorganen (de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester), zich tot op de dag van vandaag. In 1992 is weliswaar een nieuwe Gemeentewet opgesteld, die in 1994 is doorgevoerd, maar deze is nog grotendeels op de oude geënt. De belangrijkste wijziging vond plaats in 2002, met de doorvoering van de Dualiseringswet, die beoogde raad en college strikter van elkaar te scheiden, onder andere door de gemeentesecretaris te vervangen door een griffier ter ondersteuning van de raad en een secretaris ter ondersteuning van het college. De hoop was dat op deze manier het gemeentebestuur meer het aanzien kreeg van het landsbestuur met een controlerend parlement (de gemeenteraad) en een uitvoerend kabinet van ministers (het college van burgemeester en wethouders). Volledige dualisering werd overigens niet bereikt: zo is de burgemeester, volgens de Grondwet, de voorzitter van de gemeenteraad, hoewel hij geen raadslid mag zijn.
GeschiedenisVanaf 1795 de facto en vanaf 1798 de iure kwamen de dorpen Mook en Middelaar onder Frans bewind. De oude bestuursinstellingen werden afgeschaft, rechtspraak en bestuur gescheiden en beide plaatsen werden een 'commune' naar Frans recht en model. De commune, kleiner dan 5000 inwoners, werd geleid door een 'agent municipal' die belast was met eenvoudige administratie en politiewerk. Bij wet van 17 februari 1800 werd bepaald dat bestuurseenheden niet minder dan 5000 inwoners mochten omvatten. De communes Mook en Middelaar werden daarom op 23 oktober 1800 samengevoegd tot de 'mairie' of gemeente Mook en Middelaar. Zij maakte tot 1815 deel uit van het kanton Kranenburg, dat viel onder het arrondissement Kleef. In 1815 werd de gemeente onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden en ingedeeld bij de nieuwe provincie Limburg. De grenzen van de gemeente Mook en Middelaar zijn sinds de vaststelling van de rijksgrens in 1815 niet meer veranderd. In de periode 1830-1839 behoorde zij tot België.
De gemeente, die naast Mook en Middelaar ook de dorpen Molenhoek (gedeeltelijk) en Plasmolen omvat, telde in 1835 941 inwoners, in 1870 1.160, in 1930 1.841, in 1980 6.439 en in 2017 7.756. Het aantal gemeenteraadsleden, bedroeg vóór de Tweede Wereldoorlog steeds zeven, daarna liep het op tot dertien.
Functies, beroepen of activiteitenDe gemeente vervulde taken op het gebied van armenzorg, beheer van gemene middelen, belastinginning, bevolkingsregistratie, brandweer, burgerlijke stand, gezondheidszorg, jeugdzorg, milieubescherming, onderwijs, openbare orde, ruimtelijke ordening, sociale werkvoorziening, vuilophaal en welzijn. Zij voerde deze taken uit binnen het kader dat zij zelf stelde en dat van landelijk wet- en regelgeving. Een deel van deze taken voerde zij in samenwerking met buurgemeenten uit.
Bron(nen)R.M. Delahaye, De archieven in Limburg, Alphen aan den Rijn, 1986
C.W. de Vries en G.A. van Poelje, Bronnen tot de kennis van de Gemeentewet, Rotterdam 1931.
M.J.A.V. Kocken, Van stads- en plattelandsbestuur naar gemeentebestuur. Proeve van een geschiedenis van ontstaan en ontwikkeling van het Nederlandse gemeentebestuur tot en met de Gemeentewet van 1851, ’s-Gravenhage 1973.
Irmgard Hantsche, Geldern-Atlas , Karten und Texte zur Geschichte eines Territoriums, Veröffentlichungen des Historischen Vereins für Geldern und Umgegend Nr, 103, Geldern 2003.
A.G.W.F. Smijers, Natuurlijk Verbonden. 200 jaar gemeente Mook en Middelaar, Mook 2000.