Gemeente Electriciteitswerken Nijmegen


ArchiefvormerGemeente Electriciteitswerken Nijmegen
Andere namenGemeente Electriciteitsbedrijf Nijmegen
Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf
GEW
Archief366 Gemeente Electriciteitswerken Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormGemeentelijke dienst
Datering1907-1954
PlaatsNijmegen, Waalplein 1b (1908-1928)
Nijmegen, Oude Haven 9 (1932-1948)
Nijmegen, Waalkade 7-9 (1926-1954)
Opvolger(s)Openbare Nutsbedrijven
Algemene contextRond 1880 begon bij het gemeentebestuur een ware stroom van verzoeken binnen te komen om concessie te verkrijgen voor de aanleg en de exploitatie van tramwegen in en om Nijmegen. Na vele moeilijkheden overwonnen te hebben, werd in 1889 de eerste stoomtramlijn (Neerbosch-Nijmegen-Beek) aangelegd. De exploitatie was in handen van een particuliere onderneming, de Nijmeegsche Tramweg Maatschappij (NTM). Verschillende andere particuliere tramlijnen verschenen in de jaren daarna.

Steeds nieuwe concessieaanvragen van particulieren kwamen bij het gemeentebestuur binnen, waarop de gemeenteraad een commissie in het leven riep om zich hierover te laten adviseren. Deze commissie raadde het gemeentebestuur aan om geen concessies meer aan particulieren te verlenen en om bij de eventuele aanleg van een gemeentelijk tramnet elektriciteit als krachtbron te gebruiken. In augustus 1899 nam de raad dit advies over. Verder besloot de raad dat de voor dat doel te bouwen elektrische centrale ook stroom zou gaan leveren aan particulieren. In 1886 was door de gemeente al een kleine elektriciteitscentrale geopend, die stroom leverde voor een uit zestien booglampen bestaande straatverlichting. Deze centrale was gevestigd in het gebouw van de gemeentelijke gasfabriek. Nijmegen was hiermee de eerste plaats in het land met elektrische straatverlichting.

Nu het principebesluit gevallen was om een elektrische centrale te bouwen en een elektrisch tramnet aan te leggen, werden er diverse plannen gemaakt en bestudeerd om tot een zo gunstig mogelijke uitvoering te komen. In 1906 werd de gemeente nogmaals geadviseerd om een eigen elektriciteitsbedrijf op te richten en zelf een tramnet te gaan exploiteren. De raad besloot daarop een elektrotechnisch ingenieur opdracht te geven om een uitgewerkt plan en een begroting van de kosten te maken. In augustus 1907 bracht deze ingenieur, H. Lohr (ex-onderdirecteur der Gemeentelijke Electriciteitswerken te Amsterdam), een uitvoerig rapport uit aan de gemeenteraad en aan de commissie voor tramaangelegenheden. Een paar maanden later nam de raad het besluit dat er een elektrische centrale gebouwd moest worden, dat er een elektrische tramlijn aangelegd zou worden, dat de gemeente de exploitatie zou doen en dat alle particuliere concessieaanvragen afgewezen moesten worden.
GeschiedenisOp 1 december 1907 werd H. Lohr benoemd tot directeur van de Gemeente-Electriciteitswerken en op 24 december werd de Commissie van Bijstand voor de Electriciteitswerken ingesteld. De gemeente nam de elektrische centrale in gebruik op 23 november 1908. Behalve de productie en distributie van elektriciteit vielen ook het beheer en de exploitatie van het elektrische tramnet onder de GEW. Desondanks werd de afdeling die zich op de tram richtte wel aangeduid als het Trambedrijf.

Elektriciteit
Evenals de Gemeente Gasfabriek en Waterleiding kreeg de GEW in 1910 financiële zelfstandigheid.

Nadat in 1908 de elektrische centrale geopend was breidde de afname van stroom zich gestaag uit. Diverse buiten Nijmegen gelegen bedrijven en fabrieken lieten zich aansluiten op het elektriciteitsnet. In 1913 en 1914 werd al stroom geleverd aan plaatsen in de omgeving van Nijmegen, in 1915 werd een leveringscontract gesloten met de naamloze vennootschap Provinciaal Gelderse Electriciteits-maatschappij (PGEM). Het interlokale leidingennet werd verkocht aan de N.V. PGEM.

De hoge investeringen die met de Electriciteitswerken en de Gemeente Gasfabriek en Waterleiding gemoeid waren bleken nuttig bestede gemeenschapsgelden te zijn. De bedrijfsresultaten van het elektriciteitsbedrijf waren gunstig. De winsten van beide gemeentebedrijven gaven de gemeente financiële armslag. Mede door de winsten was het mogelijk een breder takenpakket uit te voeren én de belastingdruk voor de inwoners relatief laag te houden. Zo maakte de winst uit de stroomlevering de exploitatie van de elektrische tram mogelijk. Bovendien was de gemeente met winstgevende gemeentebedrijven financieel minder afhankelijk van de rijksoverheid.

Als gevolg van de toenemende aantallen stroomafnemers was het in 1920 noodzakelijk de elektrische centrale uit te breiden. Omdat men opzag tegen de grote investeringen werden onderhandelingen geopend met de provincie over de eventuele overname van de centrale door de N.V. PGEM. Deze onderhandelingen slaagden en in 1921 werd de centrale overgedragen aan de N.V. PGEM. Zo werd het elektriciteitsbedrijf een distributiebedrijf en kocht Nijmegen voortaan de benodigde elektriciteit in van de N.V. PGEM.

Na de overdracht aan de PGEM steeg het aantal verkochte kilowatturen en gingen ook de inkomsten en het exploitatieoverschot omhoog. De winsten groeiden tot in de jaren dertig en ook in de oorlogsjaren stond een flinke plus op de balans.

In 1948 werd na overleg met het Genootschap Onze Taal de naam Gemeente-Electriciteitswerken (een germanisme) veranderd in Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf. Voorstellen om in de naam ook de zorg voor het vervoer tot uitdrukking te brengen werden niet overgenomen.

In de raadsvergadering van 3 november 1954 werd besloten het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf met ingang van 1 januari 1955 op te heffen. De eind 1954 opgerichte dienst Openbare Nutsbedrijven nam bovengenoemde taken over.

Tram
Na de ingebruikname van de elektrische centrale in 1908 konden de plannen voor de tram verder uitgewerkt worden. De gemeente kocht de concessies van de NTM voor 300.000 gulden af. In 1910 werden de plannen voor de aanleg van een elektrisch tramnet door de gemeenteraad goedgekeurd.

In 1911 werd de eerste elektrische tramlijn geopend, van de Kastanjelaan via het station naar de Mr. Franckenstraat. In de volgende jaren kwam er nog een aantal lijnen bij: Hunnerpark-Beek (geopend 1912), Hunnerpark-Huygensweg en het Bergspoor (1913), Huygensweg-Hengstdal (1919) en station-Hees (1922). Omdat de exploitatie van de tram tekorten bleef vertonen, werden er verschillende onderzoeken ingesteld naar de oorzaken hiervan en naar wegen om aan deze tekorten een eind te maken. In 1937 kwam de gemeenteraad tot de een aantal conclusies: opheffing van het trambedrijf op korte termijn zou voor de gemeente duurder zijn dan voortzetting van het bedrijf; de tram werd voorlopig niet vervangen door de autobus; er mochten niet méér autobuslijnen komen; de omvang van het personeelsbestand moest beperkt worden; en uitbreiding van het net en het materieel moesten worden vermeden. Pas in 1948 werd het besluit ingetrokken.

Tijdens de oorlogsjaren nam het aantal reizigers sterk toe – van 2,5 miljoen in 1939 tot ruim 12 miljoen in 1943 – maar na afloop van de oorlog daalde dit aantal geleidelijk weer tot ruim 7 miljoen in 1949. In 1950 nam de gemeenteraad het besluit het trambedrijf op te heffen en te vervangen door trolley- en dieselbussen met een uitbreiding van het lijnennet. In de jaren 1952-1955 werden alle tramlijnen achtereenvolgens opgeheven.
Functies, beroepen of activiteitenZorg voor de levering van elektriciteit, beheer en exploitatie van het trambedrijf (vanaf 1952 het busbedrijf met trolleybussen), zorg voor de openbare straatverlichting, uurwerken en feest- en reclameverlichting.
Structuur of genealogieDe Electriciteitswerken en het trambedrijf vormden één bedrijf dat uit drie afdelingen bestond: Administratie en Controle, Centrale en Tram. Directeur Lohr werkte er vanaf december 1907 met een boekhouder als eerste en enige medewerker. In 1908, het jaar dat de centrale operationeel werd, had de directeur al twee administratieve krachten en twintig werklieden in dienst. Het personeel groeide van iets meer dan twintig in 1908 naar ongeveer 120 in 1918: behalve 86 werklieden waren er als leidinggevend en administratief personeel nog 35 personen aan de centrale verbonden. Vanaf 1919 werd de directeur van de Gemeente Electriciteitswerken bijgestaan door een adjunct-directeur.

In het kader van de overdracht van het productiebedrijf naar de NV PGEM in 1921 werd geregeld dat degenen die voor de stroomopwekking bij de gemeente werkzaam waren, naar de PGEM overgingen. De overige personeelsleden bleven in dienst van de GEW.

Electriciteitswerken telde na het overdoen van het productiebedrijf 81 personen bij de afdeling distributie en 23 bij de afdeling administratie. Het personeelsbestand was door het afstoten van de productieafdeling aanzienlijk afgenomen, maar bleef daarna vrij constant. In 1940 schommelde het rond de 80, waarbij wel bedacht moet worden dat door het oprukken van de elektrische straatverlichting het ‘lantaarnpersoneel’ afnam. Na de oorlog groeide het personeel tot ruim 140. In 1947 verloor de laatste Nijmeegse lantaarnopsteker zijn baan. In dat jaar werd de automatisering van de straatverlichting doorgevoerd met schakelklokken.

Directeuren van de Gemeente-Electriciteitswerken:
1906-1915 H. Lohr
1915-1922 J.J. Fels
1922-1940 F. Jansen
1941-1943 J.D. Fokma
1943-1944 M.J.A. van Dugteren
1944-1947 J.D. Fokma
1947-1954 H.J. Boon
Bron(nen)1908-1948. 40 jaar gemeente elektriciteitsbedrijf. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het gemeente elektriciteitsbedrijf, Nijmegen, 1948, p. 41.
Ceulemans, J., Inventaris van het archief van de naamloze vennootschap "Nijmeegsche Tramweg-Maatschappij" 1888-1927, Nijmegen, 1979
Gemeentebladen.
Gemeenteverslagen.
Gieling, H.B. en M.M.M. de Mol, Inventaris van de archieven van de Gemeentegasfabriek en Waterleiding, 1872-1954, van de Gemeente Electriciteitswerken, 1907-1954, en van de Openbare Nutsbedrijven van de gemeente Nijmegen, 1954-1964, p.36.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1851-1919, Gemeentearchief Nijmegen, 1994.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1919-1945, Gemeentearchief Nijmegen, 1995.
Honderd jaar electrische openbare verlichting in Nijmegen, 1886-1986, Nijmegen, 1986, p. 8.
Ivens, C.A.P., Een stuk geschiedenis van de gemeente Nijmegen, toegelicht met cijfers en grafieken, Nijmegen, 1913, p. 21.
Mulder, J., R.K. de Jong en E.J. Bouwman, Trams en tramlijnen, de elektrische trams van Groningen, Arnhem en Nijmegen, Rotterdam, 1971, p. 7-75.
Nabuurs, N., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1945-1984, Gemeentearchief Nijmegen, 1996.
Reeskamp, J.H.E., De ontwikkeling van het openbaar vervoer te Nijmegen en omstreken, in: Spoor- en Tramwegen, nr. 11, 1950.