Gemeente Gasfabriek en Waterleiding Nijmegen


ArchiefvormerGemeente Gasfabriek en Waterleiding Nijmegen
Andere namenGemeente Gasfabriek (1871-1879)
Archief367 Gemeente Gasfabriek en Waterleiding Nijmegen
Soort entiteitOrganisatie
Type instellingOverheid
RechtsvormGemeentelijke dienst
Datering1871-1954
PlaatsNijmegen, Nieuwe Marktstraat 1 (1871-1954)
Nijmegen, Nieuwe Marktstraat 10c (1878-1922)
Nijmegen 21-25 (1923-1954)
Opvolger(s)Openbare Nutsbedrijven
Algemene contextGas
De Leidse firma D.H. Schretlen en Co. opende op 24 mei 1851 de eerste gasfabriek van Nijmegen op De Kat, een terrein binnen de stadsmuren aan de tegenwoordige Parkweg. Het geproduceerde gas was bedoeld voor de verlichting van straatlantaarns. Met de gemeente was het bedrijf overeengekomen dat de gemeente aan het eind van het contract, met een looptijd van twintig jaar, het recht had de fabriek en de installaties over te nemen.

Na enkele jaren ontstond onvrede over het functioneren van de openbare verlichting en over de monopoliepositie van een particuliere ondernemer bij de levering van gas. In 1868 stuurden zestien vooraanstaande Nijmegenaren een verzoekschrift aan de raad, waarin zij de gemeente vroegen om zelf een gasfabriek te gaan exploiteren. Dat zou een nieuwe rijke bron van inkomsten zijn voor de stad en particuliere gasverbruikers zouden voor minder geld een betere kwaliteit gas kunnen krijgen. Naar aanleiding van dit verzoek deden Burgemeester en Wethouders een voorstel aan de raad om een eigen gasfabriek te gaan exploiteren, waarna de raad een commissie in het leven riep om dat voorstel te bestuderen en nader uit te werken. Schretlen en Co. liet de gemeente weten dat de gasfabriek overgenomen kon worden, maar de commissie wees dit af omdat de fabriek ongunstig gelegen was en omdat het leidingennet in een slechte toestand verkeerde. De commissie kwam tot de conclusie dat de gemeente een nieuwe gasfabriek moest bouwen buiten de stadsmuur op een terrein, gelegen op het lage gedeelte van Bottendaal, tussen de Hezelpoort en de Molenpoort. In de raadsvergadering van 5 maart 1869 werd dit voorstel aangenomen.

Pogingen om het bouwterrein te kopen leverden moeilijkheden op. Het terrein was eigendom van het Rijk en lag binnen de vesting. Na langdurige onderhandelingen kwam de minister van Oorlog met een voorstel waarin de gemeente zich kon vinden: de gemeente kon het terrein huren voor 1 cent per m² onder voorwaarde dat de uitgegraven grond door de gemeente gestort zou worden op de paardenwed.

Drinkwater
Door de eeuwen heen werd in de Nijmeegse waterbehoefte voorzien door middel van particuliere en openbare putten en pompen. De kwaliteit van het opgepompte drinkwater was niet al te best, omdat waterputten en de privaatputten te dicht bij elkaar lagen – een gevolg van de op elkaar gepakte huizenmassa in de volle vestingstad. Ook werd het water verontreinigd door de slecht afgedekte mestvaalten in de buurt van de pompen.

In 1875 liet de gemeente voor het eerst onderzoek doen naar de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van een gemeentelijk waterleidingnet. Dit onderzoek werd opgedragen aan P. van der Burg en J. Paijens, opzichter van de gasfabriek van Schretlen. Naar aanleiding van hun bevindingen werd een raadscommissie ingesteld. Die kwam tot de conclusie dat er behoefte was aan een door de gemeente aangelegde en geëxploiteerde waterleiding en dat er 15.000 gulden beschikbaar moest komen voor de voorbereidende werkzaamheden. Na enige vertraging ging de gemeenteraad in 1878 akkoord met een voorstel van Burgemeester en Wethouders om het benodigde bedrag daarvoor beschikbaar te stellen.
GeschiedenisNaar een gemeentelijke gasfabriek
De raad ging op 17 maart 1871 akkoord met het voorstel van de minister van Oorlog om de grond voor de gasfabriek te huren. De raad benoemde tegelijkertijd J. Paijens tot technisch opzichter voor de bouw van de nieuwe gasfabriek. Nog vóór de opening op 1 april 1872 werd Paijens aangesteld als directeur van de Gemeentegasfabriek.

Aanleg van een gemeentelijke waterleiding
De commissie van toezicht voor de gemeentegasfabriek werd in 1878 belast met de uitvoer van de voorbereidende werkzaamheden voor de aanleg van een gemeentelijke waterleiding. Nadat de nodige proefboringen waren verricht, besloot de raad op 27 juli dat de waterleiding aangelegd zou worden.
De gecombineerde commissie voor waterleiding en voor overname van de vestinggronden zag toe op de werkzaamheden voor de waterleiding. Enorme investeringen werden gedaan en in 1879 kwamen de eerste waterleidingen in de oude stad en in de in aanleg zijnde buitenwijken gereed. Enkele honderden percelen werden dat jaar nog op de waterleiding aangesloten. Behalve over goed leidingwater kreeg de gemeente nu ook de beschikking over brandkranen die de brandveiligheid verhoogden en konden dienen voor het schoonspoelen van de goten en straten. In meerdere opzichten had het waterleidingnet dus een positieve invloed op de levensverwachting van de Nijmegenaren.
Aan de Nieuwe Marktstraat, vlakbij de gasfabriek, verrezen een pompstation met kantoren, magazijnen en een opzichterswoning. Op de Kwakkenberg werd een waterreservoir aangelegd dat voor druk op de leiding moest zorgen. In augustus 1879 begon de levering van water.

Gas en water in één bedrijf
In de raadsvergadering van 13 september 1879 werd aan de commissie van toezicht voor de gasfabriek ook het toezicht op de waterleiding opgedragen. De directeur van de gasfabriek, J. Paijens, werd benoemd tot directeur van de Gemeentegasfabriek en Waterleiding. L.A. Potjes werd aangesteld tot boekhouder, terwijl er ook nog een secretaris aangetrokken zou worden. De algemeen erkende deskundigheid van J. Paijens is, zo blijkt uit het raadsverslag, een van de belangrijkste argumenten geweest om de twee – weliswaar gelijksoortige – bedrijven in één tak van dienst onder te brengen.

Ontwikkeling van de gasfabriek
Al snel na de opening van de gasfabriek nam het aantal gasafnemers zo zeer toe dat uitbreiding van het gasbedrijf nodig was. Op 7 februari 1903 vergaderde de gemeenteraad over de vraag of er een nieuwe gasfabriek gebouwd moest worden of dat de oude werd uitgebreid. De keuze viel op uitbreiding, die in 1904 gestalte kreeg.

Het administratiekantoor, dat huisde bij de fabriek aan de Nieuwe Marktstraat, kreeg in 1923 een nieuwe locatie aan de Van Broeckhuysenstraat. Daar werd ook een toonzaal voor het publiek ingericht, waarvoor een ‘ambtenares toonzaal’ in dienst kwam.

Het bedrijf ging gestaag door met uitbreidingen van de fabrieksinstallatie en het buizennet en met het technisch verbeteren van de gasleverantie. Ook aan omliggende plaatsen werd gas geleverd: in 1929 aan Ubbergen, in 1934 aan Groesbeek en in 1937 aan Heumen. De gasproductie die in het begin van de jaren twintig rond de 6 miljoen m3 bedroeg, werd opgevoerd tot circa 10 miljoen m3 in de jaren dertig. In de oorlogsjaren haalde het bedrijf een gemiddelde van 12,5 miljoen m3.

Aan het eind van de jaren veertig bleek het terrein van de gasfabriek aan de Nieuwe Marktstraat te klein voor verdere uitbreiding. Besloten werd het gas voortaan aan te kopen bij de Staatsmijnen. Op 1 september 1955 werd de eigen productie van gas geheel worden gestaakt.

Ontwikkeling van het waterleidingnet
Evenals bij de gasfabriek hadden er bij de waterleiding regelmatig uitbreidingen plaats. In 1906 werden Hees en Neerbosch aangesloten, in 1912 Hatert, in 1928 Ubbergen en Groesbeek en later werd zelfs water geleverd aan de N.V. Waterleiding Maatschappij voor Midden- en Noordlimburg. In 1909 was het pompstation aan de Nieuwe Marktstraat al aan uitbreiding toe. Besloten werd een nieuw pompstation te bouwen en dit helemaal met elektrisch aangedreven pompen uit te rusten. Zo kreeg Nijmegen het eerste pompstation in Nederland dat geheel op elektriciteit draaide. In 1915 werd een proefpompstation geopend op Heumensoord en in 1922 sloeg men in het Kronenburgerpark een aantal putten voor de uitbreiding van de waterwinplaats aan de Nieuwe Marktstraat.

Opheffing
Op voorstel van Burgemeester en Wethouders besloot de gemeenteraad in de vergadering van 3 november 1954 om met ingang van 15 november 1954 een nieuwe tak van dienst in te stellen onder de naam Openbare Nutsbedrijven, die ook de zorg voor het personenvervoer en de elektriciteitsvoorziening toegewezen kreeg. De Gemeente Gasfabriek en Waterleiding werd met ingang van 1 januari 1955 opgeheven en in de nieuwe dienst opgenomen. De directeur van de Gemeente Gasfabriek en Waterleiding ging de nieuwe dienst leiden.
Functies, beroepen of activiteitenProductie en distributie van gas en de winning en distributie van drinkwater.
Structuur of genealogieBij de ingebruikname van de gasfabriek in 1872 bestond het personeel uit 23 werknemers en een directeur. Voor de aanleg van de waterleiding was in 1878 nog geen vast personeel benoemd, het werk werd gedaan door aannemers en door beambten van de gasfabriek.

De Gasfabriek en het Waterleidingbedrijf werden in organisatorisch opzicht een eenheid, al bleven ze toch vrij onafhankelijk van elkaar functioneren. Er kwam één commissie van toezicht op beide instellingen, de directeur van de gasfabriek werd ook directeur van de waterleiding. Er was één administratie voor de gasfabriek en de waterleiding, wel had de waterleiding ‘eigen’ werklieden en werd de boekhouding over het algemeen afzonderlijk gevoerd, met name wat de productiezijde van de bedrijven betrof.

Tot 1899 werden gasfabriek en waterleiding als een financieel zelfstandig geheel beheerd: de organisatie stelde zelf de begroting en jaarrekening op. Nieuwe voorschriften voor het opmaken van de gemeentebegroting maakten het noodzakelijk dat aan het afzonderlijk financieel beheer een einde kwam. In het vervolg verliepen alle inkomsten en uitgaven via de gemeentekas. De ambtenaren en bedienden van de dienst werden aanvankelijk ook niet rechtstreeks uit de gemeentekas bezoldigd. De nieuwe pensioenverordening van 1899 maakte mogelijk dat het personeel kon toetreden tot het gemeentelijk pensioenfonds.

In 1901 kwam er een onderdirecteur bij voor de Gasfabriek en Waterleiding. Het personeel bestond nu uit een boekhouder, zes klerken en een controleur. Verder werkten er bij het waterbedrijf drie hulpmachinisten waterleiding, een poetser, drie fitters, twee kraandraaiers, een geldophaler en een sjouwer. Dit personeelsbestand veranderde weinig, nieuwe functies die er in de loop van de periode nog bijkwamen waren een magazijnmeester voor beide bedrijven samen en twee grondwerkers voor alleen het waterbedrijf.

De personele veranderingen en interne organisatorische aanpassingen waren gering. In groter, gemeentelijk verband vond wel een ingrijpende verandering plaats. Vanaf 1910 werd de Waterleiding en Gasfabriek, evenals Gemeentelijke Electriciteitswerken, wederom een financieel zelfstandig gemeentelijk bedrijf.

Na de uitbreiding van de gemeentelijke gasfabriek in 1904 groeide het aantal personeelsleden, dat in de beginjaren rond de 25 schommelde, sterk. Aan leidinggevend en administratief personeel telde de fabriek op het einde van de periode circa 20 personen, verder waren er een tiental geldophalers/meteropnemers in dienst en een honderdtal werklieden. Bovendien vielen nog een dertigtal lantaarnpoetsers en lantaarnopstekers onder het personeel van de gasfabriek, wat het totaal aantal werknemers op ruim 160 personen bracht. De lantaarnpoetsers en -opstekers werden overigens bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 19 november 1918 met ingang van 1 januari 1919 van de Gasfabriek overgeplaatst naar de Electriciteitswerken.

Rond 1920 waren er ruim 170 mensen werkzaam bij de dienst. Hierna nam dit aantal iets af en bleef tot aan de opheffing in 1954 schommelen tussen de 140 en 160. De leiding had inmiddels ook uitbreiding ondergaan met onder anderen een adjunct-directeur en een ingenieur.

De gasfabriek bleef echter een groot bedrijf. Er werkten onder de directie ruim 40 mensen administratief personeel en 125 werklieden. Het personeelsbestand van gas en water samen bedroeg 183 personen in 1940 en bij de bevrijding van Nijmegen 276 personen.
Bron(nen)Gemeenteblad 1923 A, no 37.
Gemeenteverslagen 1875-1925.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en stedelijke overheid te Nijmegen, 1816-1851, Gemeentearchief Nijmegen, 1994.
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1851-1919, Gemeentearchief Nijmegen, 1994).
Gruppelaar, L., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1919-1945, Gemeentearchief Nijmegen, 1995.
Haverkamp, C.C., Algemeen overzigt betreffende de gemeente-aangelegenheden over een tijdvak van elf jaren, te weten van 1840 tot en met 1850, Nijmegen 1851, p. 83.
Jaarverslagen van de Gemeentegasfabriek en Waterleiding over de periode 1919-1940 en 1946.
Jaarverslag van de Openbare Nutsbedrijven 1966.
Meyer, F., De hygiënische toestanden in Nijmegen 1850-1880, in: Numaga jaargang VII, Nijmegen 1960, 68-122, 96.
Nabuurs, N., Lokaal bestuur en gemeentelijke overheid te Nijmegen, 1945-1984, Gemeentearchief Nijmegen, 1996.
Openbare Nutsbedrijven, uitgave van de afdeling Voorlichting en Representatie Gemeente Nijmegen, Nijmegen 1983.
Schevichaven, H.D.J. van , De straat-verlichting, in: Penschetsen uit Nijmegen's verleden III, Nijmegen 1904.